RAPPORT
Mededeling voornemen
Waterinjectie fase 2 regio Schoonebeek
Klant: NAM B.V.
Referentie: BF5299IBRP01.01
Status: S0/P01.02
Datum: 16-7-2020
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE
2 REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 i
HASKONINGDHV NEDERLAND B.V.
Laan 1914 no.35
3818 EX AMERSFOORT
Industry & Buildings
Trade register number: 56515154
+31 88 348 20 00
+31 33 463 36 52
info@rhdhv.com
royalhaskoningdhv.com
T
F
E
W
Titel document: Mededeling voornemen
Ondertitel: Mededeling voornemen waterinjectie fase 2 regio Schoonebeek
Referentie: BF5299IBRP01.01
Status: P01.02/S0
Datum: 16-7-2020
Projectnaam: Waterinjectie fase 2 regio Schoonebeek
Projectnummer: BF5299
Classificatie
Projectgerelateerd
Behoudens andersluidende afspraken met de Opdrachtgever, mag niets uit dit document worden verveelvoudigd of
openbaar gemaakt of worden gebruikt voor een ander doel dan waarvoor het document is vervaardigd.
HaskoningDHV Nederland B.V. aanvaardt geen enkele verantwoordelijkheid of aansprakelijkheid voor dit document,
anders dan jegens de Opdrachtgever.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE
2 REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 ii
Inhoud
1 Inleiding 1
1.1 Selectie reservoirs, locaties en putten 1
1.2 Kenmerken van de voorgenomen activiteit 2
1.2.1 Aanpassing gaswinlocatie tot waterinjectielocatie 3
1.2.2 Nieuwe leidingsegmenten 4
1.3 Toelichting m.e.r.-procedure 4
1.4 Leeswijzer 5
2 Achtergrond waterinjectie bij oliewinning Schoonebeek 6
3 Alternatieven en varianten 8
3.1 Stap 1 – Scoping opties verwerking productiewater 8
3.1.1 Verwerking productiewater Schoonebeek 8
3.1.2 Randvoorwaarden verwerking productiewater 9
3.1.3 Toetsing verschillende verwerkingsopties 9
3.2 Stap 2 - Basisalternatief aanvullende waterinjectie Drenthe 9
3.3 Stap 2 – Varianten 10
3.4 Te toetsen aspecten 11
4 Bestaande toestand en effecten op het milieu 12
4.1 Referentiesituatie 12
4.1.1 Huidige situatie 12
4.1.2 Autonome ontwikkeling 13
4.2 Milieueffecten 13
4.2.1 Aanlegfase 13
4.2.2 Gebruiksfase 15
4.2.3 Ongewenste situaties 15
4.3 Toetsing verandering en risico diepe ondergrond 15
5 Benodigde procedures 18
5.1 Wetgeving 18
5.2 Benodigde aanpassingen 19
5.3 Besluiten en procedures: bevoegd gezag 20
6 Planning 21
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 1
1 Inleiding
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wint sinds 1947 olie uit het olieveld Schoonebeek. Daarbij
komt naast de olie ook productiewater omhoog. Het productiewater wordt weer in de diepe ondergrond
geïnjecteerd in de leeg geproduceerde gasvelden in de regio Twente. Sinds 2015 is de water
injectiecapaciteit beperkt, waardoor de olieproductie ook op een lager niveau ligt. NAM heeft het
voornemen in de regio Schoonebeek voormalige gaswinlocaties te gaan hergebruiken als
waterinjectielocaties. Hierdoor kan het niveau van de olieproductie weer hersteld worden. De ombouw en
het gebruik van een gaswinlocatie voor waterinjectie is mogelijk m.e.r.-plichtig. De initiatiefnemer - NAM -
wenst voor een transparant vergunningen- en omgevingscommunicatieproces een volledige MER op te
stellen. Voorliggende Mededeling voornemen (MV) is hierin de eerste stap. De MV beschrijft het
voornemen, de wijze waarop dit middels een MER onderzocht kan worden en de benodigde wettelijke
procedures. De notitie heeft tot doel het bevoegd gezag (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat,
EZK) en andere betrokken instanties te informeren over het voornemen.
1.1 Selectie reservoirs, locaties en putten
Naar verwachting zal tot circa 2050 oliewinning plaatsvinden vanuit het olieveld Schoonebeek. Naast de
huidige waterinjectie in de regio Twente (aangeduid als fase 1) wordt aanvullende waterinjectiecapaciteit
gezocht in de omgeving van Schoonebeek voor een periode van circa 10 jaar (aangeduid als fase 2).
Gedurende deze periode zal aanvullend circa 17 miljoen m3 productiewater verwerkt moeten worden. Er
komen meerdere reservoirs in aanmerking, waarvoor een selectieprocedure is doorlopen om de meest
geschikte reservoirs, locaties en putten te vinden, mede gebaseerd op een risicoanalyse.
Toetsingscriteria bij selectie reservoirs, locaties en putten
Er zijn twee soorten criteria, gericht op veiligheid en opslaghoeveelheid. Voor de veiligheid is het
minimaliseren van de volgende risico’s leidend:
- Risico lekkage: De put moet in goede staat verkeren zodat er altijd minimaal twee barrières zijn
tussen het injectiewater en gesteentelagen;
- Risico aardbevingen. De afstand vanaf een put tot de dichtstbijzijnde breukzone moet meer dan 100
meter bedragen (gebaseerd op ervaringscijfers);
- Risico dat het geïnjecteerde productiewater leidt tot oplossing van de aanwezige zoutlagen boven en
onder het reservoir. Ook hiervoor wordt een afstand van 100 meter aangehouden vanaf een put tot de
dichtstbijzijnde breukzone.
Voor de opslaghoeveelheid geldt:
- Toets op resterende hoeveelheid aardgas in het reservoir;
- Toets op opslag capaciteit van het reservoir;
- Toets op mate van injectiviteit van het reservoirgesteente.
Keuze van locaties
De verschillende beschikbare gasreservoirs, gaswinlocaties en gasputten in het zuidoosten van Drenthe
zijn in beeld gebracht en getoetst op bovenstaande criteria. Daaruit is naar voren gekomen dat de
benodigde injectiecapaciteit als volgt kan worden gerealiseerd (Figuur 1):
- Waterinjectie bij de bestaande gaswin- en waterinjectielocatie Schoonebeek-313 (7,6 miljoen m3) na
winning van het resterende gas of eerder indien nodig;
- Waterinjectie bij de bestaande gaswinlocatie Dalen-2 (1,9 miljoen m3);
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 2
- Waterinjectie bij de bestaande gaswinlocatie Oosterhesselen-2 (7,7 miljoen m3).
Hiermee ontstaat de ruimte voor de opslag van naar verwachting 17,2 miljoen3 productiewater.
Nieuwe leidingsegmenten
Om deze locaties onderling te verbinden, kan gebruik worden gemaakt van de bestaande ondergrondse
leidinginfrastructuur, met uitbreiding van twee leidingsegmenten (naar Oosterhesselen-2 en Dalen-2) met
een lengte van 5 km en een leidingsegment van 350 meter naar Schoonebeek-313.
1.2 Kenmerken van de voorgenomen activiteit
Het transport van productiewater vanaf de Schoonebeek faciliteiten1 vindt plaats via ondergrondse
transportleidingen. Daar waar mogelijk worden de bestaande leidingen benut. Het gebruik van de
bestaande leidingen is mogelijk, mits de leiding bestaat uit het materiaal dat niet wordt aangetast door het
relatief zoute water. Op bepaalde tracés dienen nieuwe leidingsegmenten aangelegd te worden. Deze zijn
onderstaand beschreven.
Ondergrondse transportleidingen brengen het productiewater naar de geselecteerde waterinjectielocaties.
De huidige gaswinlocaties bij Schoonebeek, Dalen en Oosterhesselen (locaties Schoonebeek-313, Dalen-
2 en Oosterhesselen-2) worden omgebouwd tot waterinjectielocaties (zie figuur 1). Dit vergt aanpassingen
aan de locaties en aan de aanwezige putten. Er zijn geen nieuwe locaties voorzien of nieuwe
injectieputten op deze locaties. Er zal gebruikt gemaakt worden van de reeds bestaande infrastructuur, die
met een paar aanpassingen omgebouwd kan worden. De realisatie en het inzetten van de aanvullende
waterinjectielocaties kan mogelijk gefaseerd worden uitgevoerd.
Figuur 1: Overzichtskaart locaties en leidingen (NAM)
1 Olie Behandelingsinstallatie (OBI)
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 3
1.2.1 Aanpassing gaswinlocatie tot waterinjectielocatie
Er wordt gebruik gemaakt van bestaande gaswinlocaties van NAM in de directe omgeving van
Schoonebeek. Op de locaties Oosterhesselen-2 en Dalen-2 vindt dan geen gaswinning meer plaats. Op
de locatie Schoonebeek-313 kan er nog wel enige tijd gaswinning plaatsvinden. Iedere locatie heeft
bodembeschermende voorzieningen, een hek om het terrein, waterbakken voor de afvoer van mogelijk
verontreinigd hemelwater, installaties voor de eerste verwerking van geproduceerd aardgas en putten.
De installaties voor verwerking van aardgas zullen worden afgevoerd. De putten worden daar waar
noodzakelijk aangepast. Op de locaties worden per injectieput water injectieskids met aansluitleidingen
geplaatst. Hiervoor worden de bestaande injectieskids van de reeds beëindigde waterinjectielocaties uit
Twente verplaatst naar de nieuwe injectielocatie. Figuur 2 geeft een impressie van Oosterhesselen-2
locatie met water injectieskids. Een water injectieskid bestaat uit een pompskid met elektrische
aandrijving. De injectiepompen hebben geluidsomkasting. De leidingen op de locatie en aansluiting op de
putten worden nieuw aangelegd en van corrosie bestending materiaal gemaakt (bijvoorbeeld GRE of
duplex) om gebruik van biocide te minimaliseren. De putten vereisen nog wel injectie van anti-
corrosievloeistof om de integriteit van de putten te garanderen.
Figuur 2. Voorbeeld van een waterinjectielocatie met waterinjectieskids
Op de Dalen-2 locatie zal de bestaande gasbehandelingsinstallatie worden verwijderd, omdat de laatste
producerende put (DAL-14) omgebouwd wordt tot waterinjectie put. Op de locatie Oosterhesselen-2 zal
de bestaande gasbehandelingsinstallatie worden verwijderd, omdat beide gasproductieputten worden
omgebouwd tot waterinjectie putten. Op de locatie Schoonebeek-313 locatie blijft de
gasbehandelingsinstallatie bestaan, omdat het geproduceerde gas van de nabijgelegen locatie
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 4
Schoonebeek-447 hier behandeld wordt. Gasproductie zal mogelijk nog tot 2030 doorgaan indien dit nog
rendabel blijft.
1.2.2 Nieuwe leidingsegmenten
Figuur 1 geeft een overzicht van de nieuw aan te leggen leidingsegmenten. De transportleiding heeft een
diameter van circa 20 cm en komt standaard met een bedekking van circa 1 meter onder de grond te
liggen. Bij de kruising van sloten en wegen, wordt de leiding verdiept aangelegd. In bijlage 2 zijn
detailkaarten opgenomen van de voorgestelde aanpassingen van leidingsegmenten.
1.3 Toelichting m.e.r.-procedure
Het Besluit Milieueffectrapportage beschrijft voor welke activiteiten een MER moet worden opgesteld of
getoetst moet worden of het opstellen van een MER zinvol is.
- Bijlage C van het Besluit geeft alle m.e.r.-plichtige activiteiten weer. Indien één van deze activiteiten
wordt voorzien, is het opstellen van een MER verplicht, waarbij nog de optie bestaat van een
beknopte MER of een uitgebreide MER. Het MER kan betrekking hebben op een beleidsvoornemen
van de overheid (Plan-MER) of een specifiek initiatief (Project-MER).
- Bijlage D geeft de activiteiten weer waarvoor middels een toets moet worden vastgesteld of het zinvol
is een MER op te stellen. Dit zijn de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Een m.e.r.-beoordeling
bestaat uit een notitie van de initiatiefnemer aan de overheid waarin wordt aangegeven of de
initiatiefnemer milieueffecten verwacht die middels een MER afgewogen moeten worden. De overheid
kan vervolgens akkoord gaan met de bevindingen of hiervan afwijken.
Voor waterinjectie en de aanleg of gebruik van transportleidingen voor transport van productiewater zijn in
het Besluit Milieueffectrapportage de volgende artikelen van belang.
Bijlage C – verplichting tot uitvoeren van een m.e.r.-procedure
C 15.1:
De infiltratie van water in de bodem of onttrekking van grondwater aan de bodem alsmede de wijziging of
uitbreiding van bestaande infiltraties en onttrekkingen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op
een hoeveelheid water van 10 miljoen m3 of meer per jaar.
De omvang van de waterinjectie is 1 tot 1,5 miljoen m3 per jaar. Dit valt dus buiten de conditie C15.1.
De samenstelling van het productiewater komt overeen met het productiewater dat in Twente wordt
geïnjecteerd. Daarin komen geen gevaarlijke afvalstoffen voor, zodat categorie C18.2 (in diepe
ondergrond brengen van gevaarlijke afvalstoffen) niet van toepassing is.
Bijlage D – verplichting tot uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling
D 17.2:
Diepboringen dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, in het bijzonder:
a. geothermische boringen;
b. boringen in verband met de opslag van kernafval;
c. boringen voor watervoorziening, met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit
van de grond.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 5
In het geval van nieuwe boringen, is dit m.e.r.-beoordelingsplichtig.
D 18.3:
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het storten van slib en
baggerspecie, of het in de diepe ondergrond brengen van niet-gevaarlijke afvalstoffen. In gevallen waarin
de activiteit betrekking heeft op een inrichting met een capaciteit van 100 ton per dag of meer.
Aangenomen dat 100 ton overeenkomt met circa 100 m3, geldt voor D18.3 als grenswaarde een capaciteit
van 36.500 m3 per jaar, aanzienlijk minder dan naar verwachting zal worden geïnjecteerd. De capaciteit
van de opslaglocatie zal zodoende groter zijn dan 100 ton per dag, zodat op basis van D18.3 een m.e.r.-
beoordeling uitgevoerd zal moeten worden.
Vrijwillig MER
Volgens de bovenstaande afweging is er een m.e.r.-beoordeling nodig voor de voorgenomen activiteit, om
vast te kunnen stellen of een MER nodig is . NAM heeft besloten deze stap over te slaan en sowieso een
volledige MER op te stellen, zodat de keuzes en gevolgen van keuzes transparant in beeld gebracht
kunnen worden en met de betrokkenen besproken kunnen worden.
Het betreft een Project-MER, ondersteunend aan de Wabo-aanvraag met strijdig gebruik voor de locaties.
Eerste stap in deze procedure is het opstellen van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD).
1.4 Leeswijzer
Deze notitie heeft als doel het bevoegd gezag (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, EZK) en
andere betrokken instanties te informeren over het voornemen van NAM. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan
op de achtergrond van de oliewinning Schoonebeek en de verwerking van meegeproduceerd
productiewater. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de alternatieven en varianten. De referentiesituatie
en de te verwachten milieueffecten zijn beschreven in hoofdstuk 4 uitgewerkt. De te volgen procedures en
benodigde vergunningen zijn opgenomen in hoofdstuk 5. De planning is opgenomen in hoofdstuk 6.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 6
2 Achtergrond waterinjectie bij oliewinning Schoonebeek
In bijlage 1 is een overzicht gegeven van de achtergronden bij de oliewinning Schoonebeek, met de
bijbehorende verwerking van het productiewater.
Oliewinning Schoonebeek
Vanaf 1947 is door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) olie uit het olieveld Schoonebeek
gewonnen. Met een inhoud van circa 160 miljoen m3 olie (wat overeenkomt met 1 miljard vaten) is het
olieveld Schoonebeek in omvang één van de grootste in West-Europa. In de periode tussen 1948 en 1996
is circa 40 miljoen m3 olie gewonnen. In 1996 werd de winning van olie uit het olieveld Schoonebeek
gestopt. De oliewinning was met de toen bestaande technieken en infrastructuur niet langer economisch
verantwoord. Na de stopzetting van de oliewinning is gestart met het opruimen van de geboorde putten,
installaties en pijpleidingen.
NAM heeft vanaf 2005 onderzoek gedaan naar de mogelijke herontwikkeling van het Schoonebeek
olieveld, waarbij met de inzet van nieuwe technieken alsnog een deel van de resterende olie kan worden
gewonnen. Door met hoge temperatuur stoom te injecteren wordt de viscositeit van de olie verlaagd en
daarmee de produceerbaarheid verhoogd. Dit heeft geleid tot de herstart van de oliewinning in 2011. Naar
verwachting zal tot 2050 nog circa 15 miljoen m3 olie uit het veld kunnen worden geproduceerd.
Verwerking productiewater van de oliewinning Schoonebeek
Bij de productie van olie wordt formatiewater uit het oliereservoir meegeproduceerd. Het formatiewater
wordt in toenemende mate verdund door de geïnjecteerde stoom. Door het hoge zoutgehalte en andere
stoffen2 in het formatiewater, kan het productiewater na afscheiding van de geproduceerde olie niet
worden geloosd op het oppervlaktewater. In het MER van de Herontwikkeling Oliewinning Schoonebeek3
(2005) heeft een uitgebreide afweging plaatsgevonden van mogelijkheden voor de verwerking van dit
productiewater. De optie waarbij het productiewater in leeggeproduceerde gasformaties wordt
geïnjecteerd, is daarbij als meest milieuvriendelijke oplossing naar voren gekomen. Doordat de resterende
gasdruk in deze reservoirs laag is geworden, ontstaat de mogelijkheid hier productiewater toe te voegen,
mits de druk onder de oorspronkelijke druk van het reservoir blijft.
Sinds begin 2011 wordt productiewater vanaf de oliewinning Schoonebeek per transportleiding naar
Twente gebracht en daar in leeggeproduceerde gasvelden geïnjecteerd. Onderdeel van de huidige
waterinjectievergunning is een verplichting om iedere 6 jaar na te gaan of waterinjectie nog steeds de
meest effectieve wijze is om het meegeproduceerde productiewater te verwerken. Deze afweging heeft in
2016 plaatsgevonden, aan de hand van de operationele informatie uit de periode vanaf 2011. Royal
HaskoningDHV heeft deze herafweging uitgevoerd, waaruit is gebleken dat alternatieven voor
waterinjectie, leiden tot meer milieubelasting en hogere kosten. Daarbij is gekeken naar waterinjectie,
waterzuivering, het indikken van de waterstroom, het biologisch zuiveren en het afvoeren naar zee. De
herafweging is beoordeeld door de commissie voor de m.e.r. en als second opinion door Deltares en de
TU Delft. Deze bureaus bevestigen dat waterinjectie de beste optie is voor de verwerking van
productiewater bij de oliewinning. Het toenmalige Ministerie van Economische zaken heeft het advies om
de waterinjectie voort te zetten overgenomen.
Bovenstaande komt overeen met de in juni van 2019 door de EU vastgesteld Best Beschikbare Techniek
voor verwerking van productiewater4. Hierbij is in hoofdstuk 15.3 een voorkeursvolgorde voor de
2 Andere stoffen zijn onder meer mineralen, olieresten en mijnbouwhulpstoffen (zie recente rapportage over de samenstelling van het
productiewater dat in de Twentevelden wordt geïnjecteerd.
3 MER Herontwikkeling Oliewinning Schoonebeek, Royal Haskoning, 2005
4 Best Available Techniques Guidance Document on upstream hydrocarbon exploration and production
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 7
verwerking van productiewater aangegeven, die in lijn is met de bevindingen in bovengenoemde
onderzoeken:
1) Minimaliseren en/of hergebruiken van productiewater indien mogelijk tijdens productie
(bijvoorbeeld herinjectie voor reservoir druk behoud).
2) Herinjecteren tijdens de productiefase of injecteren via een hiervoor bestemde lozingsput;
3) Behandelen van water door het verwijderen van stoffen zodat de waterkwaliteit voldoet aan
lozingsnormen.
In eerste instantie is gekozen voor waterinjectie in de leeggeproduceerde gasvelden in de Twenteregio,
aangezien de gasvelden in de regio Schoonebeek nog producerend waren. Vanaf 2011 tot 2015 is door
het steeds beter produceren van de winputten de hoeveelheid waterinjectie geleidelijk toegenomen tot
circa 5.000 m3/d. Vanwege de aanpassing in de transportleiding naar Twente vindt waterinjectie sinds
2016 plaats met een lager debiet en alleen nog in de omgeving van Rossum. Deze waterinjectie zal naar
verwachting voortgezet worden tot de beëindiging van de oliewinning in Schoonebeek.
Aanvullende opslagcapaciteit nodig (fase 2)
Doordat de huidige waterinjectiefaciliteiten in de omgeving van Rossum slechts een deel van het
productiewater kunnen verwerken, is er een beperking van de dagelijkse productie van de oliewinning.
NAM zoekt daarom naar uitbreiding van de waterinjectiecapaciteit. Hierbij wordt een periode van circa 10
jaar aangehouden. Een langere termijn ontwikkeling wordt niet zinvol geacht gezien de mogelijke
veranderingen die in deze periode optreden. Gezien de benodigde procedures en technische
aanpassingen is een kortere periode niet wenselijk. Deze tweede fase moet een aanvullende capaciteit
bieden van circa 5000 m3/d voor de periode van circa 10 jaar. Dit betekent dat een opslagcapaciteit wordt
gezocht voor circa 17 miljoen m3 productiewater
Leeggeproduceerde gasvelden nabij Schoonebeek
De komende jaren worden de gasreservoirs in de regio Schoonebeek geleidelijk aan leeg. Hierdoor
ontstaat nabij de oliewinning opslagcapaciteit voor productiewater. Voor aanvullende opslagcapaciteit
heeft NAM daarom de leeggeproduceerde reservoirs en bijna leeggeproduceerde reservoirs nabij
Schoonebeek onderzocht. In dit gebied vindt al sinds de jaren ‘80 van de vorige eeuw waterinjectie plaats.
In eerste instantie van de historische Schoonebeek oliewinning en later afkomstig van de producerende
gasvelden in zuidoost Drenthe.
Aanvullende waterinjectie
De benodigde waterinjectie voor de huidige oliewinning Schoonebeek sluit zo aan bij de historische
injectie voor Schoonebeek en de huidige injectie vanuit de gaswinning. Hiervoor zijn een aantal geschikte
reservoirs geselecteerd. Uit de selectie is gebleken dat er geschikte locaties en putten beschikbaar zijn in
de gemeente Coevorden. NAM heeft gezien de beperkte hoeveelheid resterend aardgas het voornemen
de bestaande gaswinning op deze locaties geleidelijk aan te beëindigen en de putten te hergebruiken voor
waterinjectie. De gaswinning zal uiteindelijk pas na 2030 helemaal afgrond zijn.
Final Guidance Document - Contract No. 070201/2015/706065/SER/ENV.F.1
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 8
3 Alternatieven en varianten
In het MER wordt voor het onderzoek uitgegaan van twee stappen. Eerst is er een scoping stap, waarin
wordt onderzocht welke alternatieven, mede gezien de bevindingen uit de Herafweging van 2016, nu
getoetst moeten worden. In de tweede stap worden de geselecteerde alternatieven nader uitgewerkt,
inclusief varianten, en vervolgens getoetst op milieueffecten.
Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat de tweede stap zich geheel richt op waterinjectie nabij
Schoonebeek. Indien de uitkomsten van de scoping stap daar aanleiding toe geven, zullen alternatieven
worden toegevoegd in de tweede stap.
Figuur 3. Opzet van het onderzoek in twee fasen
3.1 Stap 1 – Scoping opties verwerking productiewater
3.1.1 Verwerking productiewater Schoonebeek
Eind 2016 is de rapportage Herafweging Verwerking Productiewater Schoonebeek5 afgerond. In deze
rapportage zijn de verschillende mogelijkheden om productiewater afkomstig van de oliewinning
Schoonebeek te verwerken onderling vergeleken. De conclusie van het rapport is dat waterinjectie, mits
rekening houdend met de nodige randvoorwaarden, de meest geschikte optie is. Wel is aangegeven, dat
voor een toekomstige afweging moet worden nagegaan of bij waterzuivering inmiddels betere technieken
beschikbaar zijn gekomen. In het kader van het MER wordt onderzocht of er nieuwe kansrijke technieken
beschikbaar zijn gekomen.
Voorafgaand aan het onderzoek naar verschillende opties, worden eerst de randvoorwaarden voor de te
onderzoeken verwerkingsmethoden beschreven:
- Samenstelling van het productiewater
- Hoeveelheid productiewater per dag
- Totale hoeveelheid te verwerken productiewater in 10 jaar
5 Herafweging Verwerking Productiewater Schoonebeek, Royal HaskoningDHV, 2016
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 9
3.1.2 Randvoorwaarden verwerking productiewater
Samenstelling productiewater
Zodra de oliewinning wordt opgeschaald naar het beoogde niveau, zullen meer productieputten
ingeschakeld worden. Door deze extra ingezette putten kan de samenstelling van het productiewater
wijzigen, bijvoorbeeld door een hoger H2S-gehalte. Dit kan weer leiden tot een afweging om aanvullend
H2S-binder in te zetten. De samenstelling van het productiewater zal daarnaast in de loop van de jaren
nog wijzigen doordat geleidelijk aan meer van het geïnjecteerde stoom wordt meegeproduceerd. Een
effectieve verwerkingsmethode moet aangepast kunnen worden op de te verwachten en veranderende
waterkwaliteit.
In het MER wordt er van uitgegaan dat de samenstelling van het te injecteren productiewater nabij
Schoonebeek overeenkomt met het productiewater dat in de Twentevelden wordt geïnjecteerd. Dit is de
uitkomende waterstroom uit de OBI.
Hoeveelheid productiewater per dag
Er is oorspronkelijk bij de herontwikkeling van het olieveld Schoonebeek uitgegaan van circa 8.000 m3
productiewater per dag (inclusief het geleidelijk aan meegeproduceerde stoom) en dat is ongewijzigd.
Voor de huidige injectie in Rossum Weerselo geldt dat hier circa 3.000 m3 per dag wordt afgevoerd. In dit
MER wordt uitgegaan van aanvullende 5.000 m3 per dag.
Totale hoeveelheid te verwerken productiewater in een periode van 10 jaar
Naar verwachting dient er bij de verdere oliewinning tot 2050 nog 75 miljoen m3 productiewater verwerkt
te worden. In het Rossum Weerselo veld kan nog 36 miljoen m3 worden opgeslagen. Uiteindelijk zijn er
aanvullende verwerkingsmogelijkheden nodig voor de resterende 39 miljoen m3 productiewater. In dit
MER wordt uitgegaan van een periode van 10 jaar, waarin ongeveer 17 miljoen m3 productiewater moet
worden verwerkt.
3.1.3 Toetsing verschillende verwerkingsopties
De samenstelling en de hoeveelheid extra te verwerken productiewater, in combinatie met de
waterkwaliteit, vormen de randvoorwaarden bij het toetsen van de verschillende
verwerkingsmogelijkheden. Dit gebeurt door een inventarisatie van nieuw ontwikkelde technieken.
Hiervoor wordt een marktverkenning uitgevoerd.
Daarnaast wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor het indikken van de waterstroom, zodat
minder productiewater, maar met hoger zoutgehalte, wordt geïnjecteerd. Dit is in lijn met het advies van
de commissie voor de m.e.r. naar aanleiding van de Herafweging Verwerking Productiewater
Schoonebeek uit 2017.
Mogelijk aanvullende alternatieven
Onderstaand wordt er van uitgegaan dat waterinjectie nog steeds de beste optie is. Mocht de
marktverkenning aantonen dat er wel nieuwe ontwikkelingen zijn die mogelijk beter scoren, zoals
bijvoorbeeld het indikken van de waterstroom, dan worden deze als alternatief meegenomen in het MER.
3.2 Stap 2 - Basisalternatief aanvullende waterinjectie Drenthe
Randvoorwaarden bij alternatieven en varianten
De alternatieven en varianten in het MER hebben betrekking op de situatie waarbij waterinjectie in
Rossum Weerselo voortgezet wordt. In het MER gelden de volgende randvoorwaarden:
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 10
- Voortzetting van de afvoer van productiewater naar de locatie Rossum Weerselo en injectie in de
lege gasvelden (thans circa 3.000 m3 per dag, totale capaciteit nog 36 miljoen m3).
- Er is tot 5.000 m3 productiewater per dag aanvullend te verwerken.
- Indien waterinjectie wordt toegepast, is er in totaal nog aanvullend 39 miljoen m3 opslagcapaciteit
nodig, waarvan in de periode van 10 jaar rekening wordt gehouden met 17 miljoen m3.
- In het geval dat er een indikalternatief wordt getoetst zal dit volume aanzienlijk lager zijn.
Basisalternatief waterinjectie nabij Schoonebeek
Het Basisalternatief bestaat uit de volgende componenten:
- Alloceren transportleidingen, hergebruik bestaande leidingen en aanleg nieuwe segmenten
- Selectie van putten en locaties voor waterinjectie, plaatsen van pompen, vaststellen
selectiecriteria
Nieuwe leidingsegmenten
Voor ieder segment worden standaard voorbereidende onderzoeken uitgevoerd. Indien hieruit blijkt dat
het tracé kan worden aangelegd, vinden de volgende activiteiten plaats:
- Aanvoer materiaal, transport in de omgeving, aanleg tijdelijke werkstroken
- Vergraven van de bodem, waarbij de bodem na aanleg van de buisleiding weer wordt teruggebracht,
met 1 meter dekking
- Toetsing van mogelijk onverwacht plaatselijk aan te treffen bodemverontreiniging
- Bemaling van grondwater om in den droge aan te leggen. Grondwater wordt lokaal geloosd op
oppervlaktewater of middels retourbemaling terug gebracht in het grondwater.
- Na aanleg van de transportleiding wordt de grond terug gebracht en het maaiveld hersteld.
- Na afloop van de aanleg vindt controle plaats van de transportleiding, om zeker te zijn dat leiding
veilig in gebruik genomen kan worden. Dit zal in het MER worden toegelicht.
Selectie putten en locaties
De selectiecriteria voor de putten en locaties zijn:
- Putintegriteit
- Risico op aardbevingen (nabijheid breukzone, verleden bij gaswinning)
- Risico voor zoutoplossing
- Resterende hoeveelheid aardgas in het reservoir;
- Opslagcapaciteit van het reservoir;
- Mate van injectiviteit van het reservoirgesteente
3.3 Stap 2 – Varianten
De bevindingen in stap 1 kunnen er toe leiden dat een aantal keuzes nog te maken zijn. Indien dit het
geval is zullen die keuzes als varianten worden uitgewerkt. Het betreft de onderstaande aspecten.
Gebruik mijnbouwhulpstoffen
Daar waar mogelijk wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van mijnbouwhulpstoffen. De
mijnbouwhulpstoffen hebben echter deels tot doel het materiaal van transportleidingen en putten te
beschermen. Meer gebruik van mijnbouwhulpstoffen kan er toe leiden dat een deel van het materiaal niet
vervangen hoeft te worden. Als variant wordt bekeken in welke mate mijnbouwhulpstoffen beperkt kunnen
worden.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 11
Aanpassing transportleidingen
Alle putten zijn bereikbaar met bestaande transportleidingen. In het basisalternatief wordt een aantal
nieuwe leidingsegmenten aangelegd. Er wordt een variant uitgewerkt waarbij geen of zo min mogelijk
nieuwe leidingsegmenten aangelegd worden, maar wel meer biocide toegepast moet worden om
bestaande koolstofstalen leidingen te beschermen tegen bacteriële corrosie.
Selectie putten
Bij de selectie van putten in stap 1 kunnen meerdere keuzes of opties ontstaan. In dat geval zullen de
opties als varianten worden uitgewerkt.
Fasering ingebruikname putten
Indien er meerdere mogelijkheden zijn voor de ingebruikname van de putten, tegelijk of gefaseerd, zal dit
als variant worden uitgewerkt.
3.4 Te toetsen aspecten
Bovenstaande beschrijvingen van het basisalternatief met variant, leidt tot het volgende overzicht met
activiteiten die in het MER getoetst moeten worden. De lijst kan uitgebreid worden als er meer
alternatieven en varianten na stap 1 in beeld zijn gekomen.
- Selectie van putten en locaties voor waterinjectie;
- Verwachte waterkwaliteit, leiding materiaal keuze en benodigd gebruik van mijnbouwhulpstoffen;
- Alloceren transportleidingen, hergebruik bestaande leidingen en aanleg nieuwe segmenten.
In de onderstaande tabel is aangegeven welke activiteiten tot mogelijke milieueffecten kunnen leiden in de
aanlegfase en in de gebruiksfase.
Tabel 1. Overzicht activiteiten tot mogelijke milieueffecten kunnen leiden in de aanlegfase en in de gebruiksfase.
Aspecten Aanlegfase Gebruiksfase
Leidingen
- Vervangen bestaande leidingen X
- Aanleg nieuwe leidingen X
- Watertransport X
Injectielocatie
- Aanpassen locatie X
- Aanpassen put(ten) X
- Waterinjectie X
Ondergrond
- Verandering druk, temperatuur, chemie X
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 12
4 Bestaande toestand en effecten op het milieu
In het MER worden de milieueffecten van alternatieven en varianten bepaald ten opzichte van de
referentiesituatie. Onderstaand is beschreven hoe de referentiesituatie wordt bepaald (4.1). Vervolgens
wordt ingegaan op de bepaling van milieueffecten (4.2). Voor het gebruik van de diepe ondergrond is een
beschrijving van milieueffecten niet toereikend, aangezien de diepe ondergrond buiten de milieuwetgeving
valt. Om toch een beeld te krijgen van de gevolgen van waterinjectie worden de veranderingen in de
ondergrond beschreven, inclusief mogelijke risico’s, waarbij gebruik wordt gemaakt van het toetsingskader
uit het CE-afwegingsmethodiek (4.3). Dit leidt tot de samenvattende tabel in 4.4.
4.1 Referentiesituatie
Voor het bepalen van de effecten van de voorgenomen activiteit en verschillende varianten, is het van
belang vooraf een referentiesituatie vast te leggen. De referentiesituatie beschrijft de omstandigheden
vanaf het moment dat de werkzaamheden uitgevoerd gaan worden. Het is de verwachting dat de
verwerking operationeel is vanaf eind 2022 en de werkzaamheden in 2022 plaatsvinden. Als
referentiesituatie wordt daarom uitgegaan van 2022.
De referentiesituatie is gebaseerd op de huidige situatie met daarbij de autonome ontwikkelingen, dat wil
zeggen de veranderingen waarvan nu met grote zekerheid te zeggen is dat deze gerealiseerd zijn in
2022.
4.1.1 Huidige situatie
Het project ligt in de gemeente Coevorden. Het landgebruik in de omgeving is voornamelijk grasland,
akkerbouw en bosgebied met verspreid liggende bebouwing. De hoofdontsluitingswegen zijn de A37, de
N377 en de N34 en de grotere watergangen zijn het kanaal Coevorden-Zwinderen en het Loodiep.
Natura 2000-gebieden
In de buurt van het project liggen de Natura 2000-gebieden Bargerveen ten zuidoosten van Emmen en
Mantingerzand en Dwingelderveld ten noorden van Hoogeveen (Figuur 1). In deze Natura 2000-gebieden
is sprake van stikstofoverbelasting voor een aantal stikstofgevoelige habitattypen en soorten waarvoor
herstelmaatregelen worden uitgevoerd. Ook liggen er verschillende gebieden van het natuurnetwerk
Nederland (voorheen EHS) in de buurt van het project (Figuur 1).
Grondwaterbeschermingsgebieden
In de buurt van het project bevinden zich grondwaterbeschermingsgebieden waar waterbedrijf WMD
grondwater wint voor de drinkwatervoorziening. Aan de rand van Dalen wordt op een diepte van circa 30-
50 meter onder maaiveld grondwater gewonnen (bron: gebiedsdossier grondwaterwinning Dalen). Het
grondwaterbeschermingsgebied van Kruidhaars ligt in het gebied ten westen van Sleen. Er wordt
grondwater gewonnen op een diepte van 40-90 meter onder maaiveld (bron: gebiedsdossier Kruidhaars).
Het waterwingebied Valtherbos ligt ten noorden van Emmen op de grens van de gemeente Emmen en de
gemeente Borger-Odoorn waar grondwater wordt gewonnen op een diepte van 25-65 meter onder
maaiveld. Het waterwingebied Noordbargeres ligt aan de westelijke stadsrand van Emmen, waar
grondwater wordt gewonnen op een diepte van 35-65 meter onder maaiveld (bron: gebiedsdossier
Valtherbos-Noordbargeres).
Archeologische waarden
In de gemeente Coevorden liggen een aantal bekende archeologische waarden, historische kernen en
wettelijke beschermde monumenten. Daarnaast zijn de zandige en venige beekdalbodems,
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 13
(eenmans)essen, en gebieden op grond van hun landschappelijke en bodemkundige situering kansrijk op
de aanwezigheid van archeologische resten (bron: Archeologische beleidskaart Coevorden).
4.1.2 Autonome ontwikkeling
Ten opzichte van de huidige situatie zal de productie van gas uit de geselecteerde putten gestopt worden.
Daarnaast zal transport van het geproduceerde gas door een deel van de transportleidingen gestopt zijn.
Wellicht dat dit in 2022 in de praktijk nog niet helemaal het geval is, maar dan wel binnen enkele jaren.
Aldus is het aannemelijk de nieuwe situatie te vergelijken met een situatie waarbij gaswinning bij de
geselecteerde locaties gestopt is. Het ligt niet in de reden de nieuwe situatie te vergelijken met een geheel
ontmantelde situatie, aangezien volledige verwijdering van putten en locaties nog lang niet aan de orde is,
mede door andere mogelijkheden van hergebruik.
Ten aanzien van de oliewinning wordt uitgegaan van een volledig operationele oliewinning tot een
productie van circa 8.000 m3 productiewater per dag.
Het waterschap Vechtstromen is nabij Oosterhesselen gestart met de planvorming ‘broeklanden’ (Nieuwe
Drostendiep). In dit gebied is vernatting en eventueel nevenfunctie als noodbergingsgebied aan de orde.
Hiermee zal met de locaties en leidingen rekening gehouden moeten worden.
Vooralsnog zijn er geen andere autonome ontwikkelingen benoemd, maar dit zal aan het begin van het
MER nader onderzocht worden.
4.2 Milieueffecten
In het MER zal een overzicht gegeven worden van de mogelijke milieueffecten. Deze kunnen betrekking
hebben op de aanlegfase, de gebruiksfase en ten gevolge van mogelijke calamiteiten.
4.2.1 Aanlegfase
De aanpassingen tijdens de aanlegfase bestaan uit de aanleg van de leidingsegmenten en het aanpassen
van de putten en locaties.
Aanleg leidingsegmenten
De kwaliteit van de bestaande transportleidingen wordt getoetst, om de kans op een lekkage te
minimaliseren. Daarnaast worden naar verwachting nieuwe segmenten voor leidingtracés aangelegd. Bij
de aanleg van deze segmenten zijn de volgende milieueffecten te verwachten:
- Vergraving van de bodem, daar waar dit nog niet eerder heeft plaatsgevonden dient rekening
gehouden te worden met verstoring bodemlagen, mogelijke verstoring natuurwaarden en
verstoring archeologische waarden. Daarnaast kunnen bodemverontreinigingen worden
aangetroffen.
- Tijdelijke verlaging grondwaterstand, met als doel de leiding in den droge aan te leggen. In
algemene zin kan grondwaterstandverlaging gevolgen hebben voor de omgeving (krimp, klink,
zetting, veenoxidatie met mogelijk effect op boven- of ondergrondse infrastructuur en gebouwen,
archeologische waarden, verplaatsing aanwezige grondwaterverontreiniging,
gebruiksmogelijkheden van aanwezige onttrekkingspunten, droogteschade landbouwgewassen of
kwetsbare natuurwaarden).
- Geluidsoverlast kan optreden zowel door de werkzaamheden op de locaties, bij de aanleg van
leidingsegmenten en tijdens de waterinjectie periode. Daarnaast moet rekening gehouden worden
met mogelijke verstoring van fauna, waaronder bijvoorbeeld broedvogels afhankelijk van het
seizoen.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 14
- Transport van leidingsegmenten kan overlast geven en mogelijk het gebruik van tijdelijke wegen
op werkgebieden.
Voor ieder segment worden standaard de volgende voorbereidende activiteiten uitgevoerd:
- Natuurtoets ten aanzien van gevoelige soorten, toets nabijheid natuurgebieden;
- Toets mogelijke archeologische waarden;
- Toets bodemkwaliteit, nagaan of er mogelijk bodemverontreinigingen zijn;
- Toets effect op grondwater, inclusief de gevolgen van een verandering van de grondwaterstand,
effecten op andere gebruiksfuncties, mede afhankelijk van de aanwezigheid van
grondwaterbeschermingsgebieden;
- Toets grondwaterkwaliteit en geschiktheid om te lozen op nabijgelegen oppervlaktewater (tijdelijk
nodig om in den droge te kunnen aanleggen);
- Toets emissies en stikstofdeposities.
Natura 2000-gebieden, toetsing stikstofdepositie
Het project wordt uitgevoerd in de buurt van Natura 2000-gebieden, maar ligt niet binnen de contour van
deze gebieden, waardoor geen directe effecten op natuurwaarden in deze gebieden kunnen optreden. De
vergravingswerkzaamheden en transportbewegingen in de aanlegfase kunnen mogelijk leiden tot
stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. In het MER zullen onder andere de volgende
milieuonderzoeken worden uitgevoerd:
- Een AERIUS-berekening bij de vergunningaanvraag zal duidelijk maken of dit project leidt tot
stikstofdepositie in Natura 2000-gebieden. In dat geval zal een Passende Beoordeling worden
uitgevoerd.
- Voorafgaand aan de werkzaamheden vindt een flora- en faunaonderzoek plaats, waarna mitigerende
maatregelen worden genomen om eventuele verstoring op aanwezige natuurwaarden te voorkomen.
Flora en fauna
In de aanlegfase moet rekening worden gehouden met tijdelijke effecten op aanwezige natuurwaarden
door graafwerkzaamheden en transportbewegingen zoals tijdelijke licht- en geluidshinder en fysieke
verstoring. Voorafgaand aan de werkzaamheden vindt een flora- en faunaonderzoek plaats, waarna
passende mitigerende maatregelen worden genomen om eventuele verstoring op aanwezige
natuurwaarden te voorkomen (zoals werken buiten broedseizoen, in daglicht, met geluidsdemping). Voor
het regulier onderhoud en controle van de putten en leidingen tijdens de gebruiksfase worden geen extra
transportbewegingen voorzien ten opzichte van de huidige situatie.
Aanpassen gaswinlocatie naar waterinjectielocatie
De waterinjectielocatie bestaat uit de volgende componenten:
- Transportleiding, ondergrondse leiding komt op de locatie boven maaiveld, met aansluiting
- Op elk van de waterinjectielocaties komt per waterinjectieput een pomp-skid en een
- Regel-skid (met omkasting). Hiermee wordt de benodigde injectiedruk gegenereerd
- Hoekbak voor het opvangen van regenwater
Aanpassing putten
Het is de verwachting dat gebruik kan worden gemaakt van de bestaande putten en dat geen nieuwe
putten geboord hoeven te worden. Dit zal tijdens de m.e.r,-procedure nader in beeld worden gebracht.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 15
- Voor de aanpassing van bestaande putten is het de verwachting dat er geen zogenaamde
workover op de putten nodig is. Een workover kan tijdelijk leiden tot extra geluid en
transportbewegingen. Dit wordt tevens gedurende de m.e.r.-procedure uitgewerkt.
- Indien het toch noodzakelijk is nieuwe putten te boren, dan zullen de effecten daarvan onderdeel
uitmaken van het MER.
4.2.2 Gebruiksfase
De mogelijke milieueffecten gedurende de gebruiksfase bestaan uit de volgende aspecten:
Oliewinning Schoonebeek / OBI
Gedurende de gebruiksfase zal de oliewinning toenemen tot de oorspronkelijk geplande productie, zoals
beschreven in het MER van 2006. Naar verwachting ontstaan hierbij geen extra milieueffecten ten
opzichte van datgene wat al vergund is. Bij het opstellen van het MER zal dit nog wel getoetst worden.
Injectielocatie, putten en pompen
Op de injectielocatie is bij de putten en pompen mogelijk sprake van extra geluid. In het MER zal met een
geluidsmodel berekeningen worden uitgevoerd. Voor onderhoud kan het nodig zijn een zogenaamde
workover uit te voeren op de putten. Dit kan tijdelijk leiden tot extra geluid en transportbewegingen.
Er wordt een risicoscan uitgevoerd (seismische risicoanalyse), om het risico van aardbevingen te bepalen.
De bevindingen van de risicoscan vormen een onderdeel van de omgevingsvergunning.
Voor de periode waarin transport van productiewater plaatsvindt, is er geen risicocontour vastgesteld,
gezien de aard van het productiewater (niet explosief).
4.2.3 Ongewenste situaties
De bovenbeschreven milieueffecten hebben betrekking op datgene wat naar verwachting zal optreden.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat ongewenste situaties optreden. Hoewel alles gedaan wordt om dit
te voorkomen, is het van belang zicht te hebben welke situaties dat kunnen zijn en welke gevolgen deze
kunnen hebben.
Mogelijk ongewenste situaties in de diepere ondergrond worden in paragraaf 4.3 beschreven. In de
biosfeer is vooral aandacht voor:
- Lekkage uit transportleidingen. Indien er een lekkage ontstaat, kan productiewater in de ondiepe
ondergrond terecht komen. Het is van belang na te gaan in hoeverre dit schade aan de bodem,
grondwater (inclusief de daaraan verbonden gebruiksfuncties) en natuur oplevert, en in hoeverre
vervolgens middels sanering de oorspronkelijke situatie kan worden teruggebracht. De bovenkant
van de leiding bevindt zich op ten minste één meter onder maaiveld. Eventuele verspreiding van
het productiewater zal relatief ondiep plaatsvinden.
- Lekkage vanuit de injectieput, waardoor eveneens productiewater in de biosfeer kan komen nabij
de injectieput. De lekkage kan op verschillende dieptes plaatsvinden.
4.3 Toetsing verandering en risico diepe ondergrond
Milieueffecten kunnen optreden in de biosfeer, de bovenste circa 500 meter van de ondergrond, waarin
mogelijke invloed richting maaiveld optreedt. Voor de diepere ondergrond geldt de milieuwetgeving niet,
maar wel de Mijnbouwwet. Bij activiteiten en veranderingen in de diepe ondergrond wordt bekeken in
hoeverre dit indirect kan leiden tot effecten in de bovenliggende biosfeer. Daarnaast wordt getoetst aan de
criteria in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3).
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 16
Veranderingen in de diepe ondergrond onder normale omstandigheden
Bij waterinjectie komt het productiewater in leeggeproduceerde gasvelden, met onder normale
omstandigheden als gevolg:
- Toename van de reservoirdruk, tot maximaal de oorspronkelijke, omgevingsdruk
- Verandering van temperatuur, doordat het injectiewater relatief koud is ten opzichte van de
temperatuur in het reservoir
- Verandering van chemische samenstelling, aangezien het geïnjecteerde productiewater niet
geheel overeen zal komen met het oorspronkelijk formatiewater
Deze veranderingen hebben betrekking op het reservoir en mogelijk de bovenliggende afdekkende laag.
Dit leidt niet tot veranderingen in de bovenliggende biosfeer waardoor hier geen milieueffecten verwacht
worden. In het MER zullen deze veranderingen beschreven worden.
Ongewenste effecten in de diepe ondergrond
De bovenbeschreven veranderingen kunnen onder bijzondere omstandigheden wel leiden tot effecten in
de biosfeer. Hierbij wordt gedacht aan:
- Aardbevingen, bijvoorbeeld als gevolg van veranderende druk nabij een breukzone
- Lekkage van productiewater uit de injectieput naar ondiepere lagen
- Migratie van productiewater door of langs de afdekkende laag naar bovenliggende lagen en
uiteindelijk de biosfeer
- Oplossing van zoutlagen boven of onder het reservoir, met uiteindelijk bodemdaling tot gevolg
Bovenstaande effecten worden in de vorm van een risicobenadering in beeld gebracht. Hiervoor wordt de
bow-tie methodiek toegepast.
LAP3 - B.12.13.9 Injectieactiviteiten bij olie- en gaswinning
Voor het injecteren bij de olie- en gaswinning, geldt het volgende:
Formatiewater dat wordt geïnjecteerd bevat onvermijdelijk ook hulpstoffen die bij de winning en het
productieproces worden toegepast en niet volledig uit het formatiewater kunnen worden verwijderd.
Hiermee worden bodemvreemde stoffen teruggevoerd, hetgeen niet is gewenst. Voordat injectie van
formatiewater mag plaatsvinden moet aan het bevoegd gezag worden aangetoond dat redelijkerwijs is
geprobeerd het gehalte aan hulpstoffen in de te injecteren stroom te minimaliseren.
Bij de injectie van formatiewater wordt vaak ook formatiewater van andere winningslocaties aangevoerd.
In die gevallen moet de initiatiefnemer ten genoegen van het bevoegd gezag (en gedeputeerde staten die
de verklaring van geen bedenkingen moeten afgeven) aantonen dat de in het formatiewater aanwezige
verontreinigingen, dat van buiten de inrichting wordt aangevoerd compatibel zijn met de verontreinigingen
op de plaats waar injectie plaats vindt.
In opdracht van de NAM is door onderzoeksbureau CE een instrument ontwikkeld dat een afwegingskader
vormt op grond waarvan een milieu-hygiënische vergelijking gemaakt kan worden tussen een
bovengrondse verwerkingsroute en het injecteren van bodemvreemde afvalstoffen in de diepe
ondergrond. Ook heeft de Commissie voor de milieueffectrapportage dit instrument op verzoek van de
Provincie Drenthe beoordeeld en met enkele belangrijke aanpassingen algemeen toepasbaar geacht
binnen de olie- en gasindustrie. Het ligt dan ook voor de hand om in voorkomende gevallen in overleg met
het bevoegd gezag het in opdracht van NAM ontwikkelde instrument, (met inachtneming hetgeen de
Commissie voor de milieueffectrapportage aan aanpassingen heeft voorgesteld), toe te passen om te
beoordelen of de injectie van niet bodemeigen stoffen milieu hygiënisch de voorkeur heeft.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 17
CE Doelmatigheidstoets
Om in een MER de effecten van het gebruik van de diepe ondergrond af te kunnen wegen tegen effecten
in de biosfeer, is een breed afwegingskader opgesteld. Dit zogenaamde CE-afwegingskader brengt
middels een levenscyclusanalyse de milieueffecten in beeld, naast een overzicht van risico’s op de korte
termijn (tijdens de gebruiksfase) en lange termijn (komende generaties). Daarnaast worden de kosten van
alternatieven en varianten beschreven. Dit geeft zodoende een overzicht van vier componenten op basis
waarvan de afweging gemaakt kan worden tussen alternatieven en varianten.
Het toepassen van de CE afwegingsmethodiek is vooral gericht op een afweging tussen alternatieven met
waterinjectie in de diepe ondergrond enerzijds en waterzuiveringsalternatieven anderzijds. Indien na stap
1 blijkt dat tevens een waterzuiveringsalternatief getoetst moet worden, zal deze afwegingsmethodiek
worden toegepast op de alternatieven en varianten.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 18
5 Benodigde procedures
Het voornemen om vanaf circa 2022 productiewater in leeggeproduceerde gasvelden in de provincie
Drenthe te injecteren, vraagt aanpassingen van de bestaande vergunningen en het doorlopen van
planologische procedures. Ter onderbouwing wordt een milieueffectrapport (Project-MER) opgesteld.
Onderstaand wordt dit nader toegelicht.
5.1 Wetgeving
Regels rond opslag van stoffen
De Mijnbouwwetgeving beschrijft de regelgeving bij het ‘opslag van stoffen’ in de ondergrond. Bij
waterinjectie vindt opslaan van stoffen plaats, zodat de daarbij behorende regels van toepassing zijn.
De Mijnbouwwet geeft aan dat er geen opslagvergunning nodig is voor (her)injectie van water. Dit op
basis van de uitzonderingen in artikel 28 onderdeel c (stoffen die onvermijdelijk boven de oppervlakte
meekomen en worden teruggebracht in hetzelfde of een vergelijkbaar voorkomen als waaruit deze
afkomstig zijn) en d (hemelwater) van het Mijnbouwbesluit. De regelgeving van LAP3 is wel van
toepassing (zie onderstaand).
Omgevingswet in voorbereiding: in werking per 1 januari 2022
De inwerkingtreding van de Omgevingswet stond gepland voor 1 januari 2021 maar is met één jaar
uitgesteld. Het betekent een verregaande vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de
ontwikkeling en het beheer van de leefomgeving (omgevingsrecht), doordat tientallen wetten en
honderden regels worden gebundeld in één nieuwe wet.
Het MER en de benodigde vergunningsaanvragen worden rond november 2020 ingediend, waardoor dit
ruimschoots voor de invoering van de Omgevingswet plaatsvindt. Formeel hebben de aanvragen daarmee
te maken met het huidige kader van wet- en regelgeving.
Wet ruimtelijke ordening (ruimtelijke inpassing)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een belangrijke wet die instrumenten bevat om ruimtelijke behoeften
als wonen, werken, recreëren, mobiliteit, water en natuur in een samenhangende benadering te verdelen.
Het bestemmingsplan is het kerninstrument uit deze wet. Wanneer een initiatief niet in een
bestemmingsplan past, kunnen verschillende planologische procedures worden doorlopen. Gemeenten
kunnen hiervoor een nieuw bestemmingsplan opstellen. Indien de rijksoverheid het bevoegd gezag is dan
kan een Rijksinpassingsplan opgesteld worden (=bestemmingsplan op rijksniveau). Daarnaast is het
mogelijk om een omgevingsvergunning aan te vragen voor planologisch strijdig gebruik. Voor alle
procedures geldt dat de uitvoerbaarheid aangetoond moet worden en dat middels onderzoek onderbouwd
moet worden dat sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht regelt de omgevingsvergunningplicht en legt de basis voor
de toetsingskaders voor de onderdelen milieu, veranderen mijnbouwwerk, het bouwen van bouwwerken,
strijdig planologisch gebruik en het uitvoeren van een werk of werkzaamheden in relatie tot archeologie.
De inrichtingen hebben hoofdzakelijk een mijnbouwfunctie, zodat de Mijnbouwwet hier van kracht is. De
Mijnbouwwet en aanverwante besluiten en regels stellen geen regels ten aanzien van lozingen. Dit blijkt
uit het vervallen artikel 196 Mijnbouwbesluit, waarin het vervallen (oude) lozingenbesluit van toepassing
werd verklaard.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 19
De lozing van productiewater (injectiewater) moet worden beoordeeld in het kader van de aanvraag voor
de omgevingsvergunning voor het onderdeel milieu. Hierbij wordt getoetst aan LAP3, inclusief de CE
doelmatigheidstoets. Hieronder valt tevens de Eural-toetsing om aan te tonen dat er geen gevaarlijk afval
wordt opgeslagen. Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat is bevoegd gezag voor de
omgevingsvergunning, waarbij van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe een verklaring van
geen bedenkingen nodig is.
In het kader van het verzoek tot maatwerk zal een Water Injectie Management Plan worden opgesteld met
een daaraan gekoppelde risico beheersplan (bow ties).
Wet milieubeheer
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage zijn van belang voor de beantwoording van de
vraag voor welke plannen of besluiten het opstellen van een milieueffectrapport (MER) nodig is. In het
MER dat voor de voorgenomen activiteit wordt opgesteld, worden zowel de milieueffecten van het
watertransport als de waterinjectie beschouwd.
Landelijk Afvalbeheerplan (LAP3)
In de Wet milieubeheer zijn regels opgenomen voor handelingen met afvalstoffen met het oog op een
doelmatig beheer van afvalstoffen. Productiewater zoals ontstaan bij de oliewinning Schoonebeek wordt
gezien als afvalstof. De Minister stelt ten minste elke zes jaar een afvalbeheerplan vast. Het laatste
vastgestelde afvalbeheerplan is het Landelijk afvalbeheerplan 2017-2029 (LAP3). In LAP3 staan
sectorplannen waar het beleid voor de verschillende afvalstromen is uitgewerkt. Deze sectorplannen zijn
het toetsingskader bij vergunningverlening aan afvalverwerkende bedrijven. Sectie B.12.13.9 beschrijft
specifiek de voorwaarden voor injectieactiviteiten bij olie- en gaswinning.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert ook de samenhang tussen
waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet en de bijbehorende uitvoeringsregels zijn van belang
voor de aanlegfase van nieuwe leidingtracés en de gebruiksfase van de locaties.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet
geldt sinds 1 januari 2017 en heeft 3 wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en
faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming is relevant voor de aanleg van leidingtracés en het
gebruik van de locaties. Daarbij wordt zowel naar de effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden als
naar de effecten op ter plaatse voorkomende beschermde dier- en plantensoorten gekeken.
Mijnbouwbesluit leidingen niet van toepassing
Voor leidingen tussen mijnbouwwerken geldt de vergunningplicht voor leidingen vanuit het
Mijnbouwbesluit. Een vergunningplicht is voor leidingen op land aan de orde als het m.e.r.-plichtige
leidingen zijn (zie artikel 95 Mijnbouwbesluit). Dat is hier niet het geval.
5.2 Benodigde aanpassingen
Planologische procedure
In de huidige bestemmingsplannen zijn de toekomstige waterinjectielocaties in de gemeente Coevorden
nog niet als zodanig opgenomen. NAM zal hiervoor een omgevingsvergunning strijdig gebruik aanvragen
om genoemde activiteiten ook planologisch te kunnen uitvoeren. De locatie Schoonebeek-313 in de
gemeente Emmen heeft al wel een waterinjectiebestemming. Voor de transportleidingen geldt dat het
transport van productiewater geen risicocontouren kent, waardoor geen ruimtelijke bestemming nodig is.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 20
Wijziging vergunningen
Voor de wijziging van de mijnbouwlocaties is een aanpassing van de wabo-vergunning per locatie nodig.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is hierbij bevoegd gezag. Ter onderbouwing kan een
MER vereist zijn. De activiteiten hierbij zijn:
- Uitvoeren onderliggende technische onderzoeken (in combinatie met MER onderzoeken);
- Opstellen vergunningsaanvragen.
Project-m.e.r.- procedure
In hoofdstuk 1 is beschreven dat de oprichting van een inrichting bestemd voor het storten of het in de
diepe ondergrond brengen van niet gevaarlijke afvalstoffen, niet zijnde baggerspecie, in categorie D18.3
van de bijlage bij het Besluit m.e.r. als m.e.r.-beoordelingsplichtig is aangemerkt. De activiteiten hierbij
zijn:
- NAM heeft besloten zonder m.e.r.-beoordelingstoets bij het bevoegd gezag te melden dat een
m.e.r.-procedure gevolgd zal worden;
- Uitvoeren van de daarvoor benodigde onderliggende technische onderzoeken;
- Overleg met bevoegd gezag, bij voorkeur tevens een begeleidingscommissie;
- Afstemming met de commissie voor de m.e.r.
5.3 Besluiten en procedures: bevoegd gezag
De Rijkscoördinatie regeling (RCR) en het Rijks inpassingsplan (RIP) zijn in deze situatie niet van
toepassing. De besluiten ten aanzien van de bestemmingsplanwijzigingen en het verlenen van de
vergunningen worden zodoende genomen door de volgende bevoegde gezagen:
- Omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden en aanpassingen aan de injectielocaties in het
kader van de Mijnbouwwet door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat;
- Waterwetvergunning(en) door Waterschap Vechtstromen;
- Natuurvergunning in kader van de Wet natuurbescherming door de Provincie Drenthe of
Ministerie van LNV (locatie waarschijnlijk LNV, leiding provincie Drenthe);
- M.e.r.-procedure met als bevoegd gezag het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (als
bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor het mijnbouwwerk).
M.e.r. procedure
Het Project-MER wordt opgesteld door de initiatiefnemer NAM met het Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat als bevoegd gezag, in samenspraak met de gemeente Coevorden specifiek voor het
planologische deel.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 21
6 Planning
NAM heeft er belang bij op korte termijn de aanvullende capaciteit voor waterinjectie beschikbaar te
hebben. Hierover zal afstemming gezocht worden met de bevoegde gezagen. In hoofdzaak is het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bevoegd gezag voor het omgevingsvergunningen van de
waterinjectielocaties en de gemeente Coevorden voor de omgevingsvergunningen met betrekking tot de
nieuwe leidingen. Daarnaast zal overleg met andere belanghebbenden en met de omwonenden
plaatsvinden.
Ter begeleiding van dit voornemen is er een ambtelijke werkgroep opgericht waarin de betrokken partijen
de voortgang en bevindingen met NAM delen. In de werkgroep zijn vertegenwoordigd de gemeenten
Coevorden en Emmen, de provincie Drenthe, het waterschap Vechtstromen en het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat.
De planning tot realisatie bestaat uit de volgende stappen:
NRD-procedure – periode voorjaar 2020
NAM dient de Mededeling voornemen in bij het bevoegd gezag, in dit geval het Ministerie van
Economische Zaken en Klimaat. Het ministerie zal de betrokken lokale instanties, zoals de gemeenten,
het waterschap en de provincie om advies vragen. In deze periode zal NAM tevens de lokale
belangengroepen, waaronder omwonenden en dorpsbelangen, informeren om hun wensen of zorgen te
vernemen. Op basis van het eigen beleid en de ingewonnen adviezen zal het Ministerie de formele NRD
opstellen.
Aanvragen door initiatiefnemer – periode 2020 tot en met laatste kwartaal van 2020
In deze periode worden de ontwerpkeuzes uitgewerkt en worden technische en milieukundige
onderzoeken uitgevoerd. Op basis hiervan worden de aanvraagdocumenten opgesteld voor de benodigde
vergunningen en het Project-MER. In deze periode vindt afstemming plaats met de ambtelijke werkgroep.
De lokale bevolking wordt betrokken bij het project waarbij in Coevorden zoveel mogelijk wordt
aangesloten op de principes van verbindend bestuur. Tevens vindt in deze periode de afstemming plaats
met bevoegde gezagen, belanghebbenden en de commissie voor de m.e.r.
Proceduretijd – Eind 2020 tot en met de zomer van 2021
Proceduretijd heeft betrekking op de benodigde periode voor de overheden, voor het beoordelen van de
documenten inclusief advies commissie voor de m.e.r. en bij een positieve beoordeling en het opstellen
van vergunningen. De ontwerp vergunningen komen samen met het MER ter inzage te liggen, waarbij het
gebruikelijk is dat een informatiebijeenkomst wordt georganiseerd. In deze periode kan door een ieder
zienswijzen worden ingediend. Daarna wordt de definitieve vergunning vastgesteld. Formeel zouden de
procedures parallel kunnen worden doorlopen, met een maximale periode van 6 maanden. In de praktijk
wordt rekening gehouden met tot 9 maanden.
Beroepsperiode – tot de zomer 2022
Na het vaststellen van de definitieve beschikking bestaat ook nog de mogelijkheid voor een ieder om
beroep aan te tekenen. Er zijn standaard beroepsperioden en proceduretijd voor het afhandelen van
eventuele beroepen. Indien geen beroep wordt aangetekend, komt deze periode te vervallen. De
beroepsperiode kan een jaar duren, maar dit kan mogelijk verder uitlopen bij aanhoudende bezwaren.
Detail Ontwerpfase – gedurende 2021
Nadat de vergunningen definitief zijn geworden (maar mogelijk nog niet onherroepelijk) staat de detail
uitwerking gepland gedurende 2021. Dit zou eventueel 9 maanden naar voren geschoven kunnen worden,
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
16-7-2020 MEDEDELING VOORNEMEN WATERINJECTIE FASE 2
REGIO SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01.01 22
vanaf het indienen van de aanvragen. Indien er geen beroep wordt aangetekend zou dit tot een
versnelling van de doorlooptijd met 9 maanden kunnen leiden. Het detailontwerp wordt uitgewerkt,
rekening houdend met de voorwaarden uit de vergunningen.
Aanlegfase – gedurende 2022
In deze fase worden de werkzaamheden uitbesteed en wordt de aannemer geselecteerd. Vervolgens
worden de aanpassingen op de locaties uitgevoerd en de leidingsegmenten aangelegd.
Start gebruiksfase – vanaf eind 2022
De start van waterinjectie in de Drenthevelden vindt plaats vanaf eind 2022, zodat ook de oliewinning in
het Schoonebeekveld toe kan nemen tot het oorspronkelijk beoogde niveau. Gedurende de productiefase
vindt monitoring plaats en jaarlijks rapportage aan de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen.
La
26 juni 2024 | 1.42 MB | Hoort bij dossier Woo-verzoek, Stop Afvalwater Schoonebeek 23 april 2023