P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 ii
Inhoud
1 Inleiding 1
1.1 Selectie reservoirs, locaties en putten 1
1.2 Kenmerken van de voorgenomen activiteit 2
1.2.1 Aanpassing gaswinlocatie tot waterinjectielocatie 3
1.2.2 Nieuwe leidingsegmenten 4
1.3 Toelichting m.e.r.-procedure 4
1.4 Leeswijzer 5
2 Achtergrond waterinjectie bij oliewinning Schoonebeek 6
3 Alternatieven en varianten 8
3.1 Stap 1 – Scoping opties verwerking productiewater 8
3.1.1 Verwerking productiewater Schoonebeek 8
3.1.2 Randvoorwaarden verwerking productiewater 9
3.1.3 Toetsing verschillende verwerkingsopties 9
3.2 Stap 2 - Basisalternatief aanvullende waterinjectie Drenthe 9
3.3 Stap 2 – Variant aanpassing transportleidingen 10
3.4 Te toetsen aspecten 10
4 Bestaande toestand en effecten op het milieu 12
4.1 Referentiesituatie 12
4.1.1 Huidige situatie 12
4.1.2 Autonome ontwikkeling 13
4.2 Milieueffecten 13
4.2.1 Aanlegfase 13
4.2.2 Gebruiksfase 15
4.2.3 Ongewenste situaties 15
4.3 Toetsing verandering en risico diepe ondergrond 15
5 Benodigde procedures 17
5.1 Wetgeving 17
5.2 Benodigde aanpassingen 18
5.3 Besluiten en procedures: bevoegd gezag 19
6 Planning 20
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 1
1 Inleiding
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) wint sinds 1947 olie uit het olieveld Schoonebeek. Daarbij
komt naast de olie ook productiewater omhoog. Het productiewater wordt weer in de diepe ondergrond
geïnjecteerd in de leeg geproduceerde gasvelden in de regio Twente. Sinds 2015 is de water
injectiecapaciteit beperkt, waardoor de olieproductie ook op een lager niveau ligt. NAM heeft het
voornemen in de regio Schoonebeek voormalige gaswinlocaties te gaan hergebruiken als
waterinjectielocaties. Hierdoor kan het niveau van de olieproductie weer hersteld worden. De ombouw en
het gebruik van een gaswinlocatie voor waterinjectie is mogelijk m.e.r.-plichtig. De initiatiefnemer - NAM -
wenst voor een transparant vergunningen- en omgevingscommunicatieproces een volledige MER op te
stellen. Voorliggende Concept Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) is hierin de eerste stap. De NRD
beschrijft het voornemen, de wijze waarop dit middels een MER onderzocht kan worden en de benodigde
wettelijke procedures. De notitie heeft tot doel het bevoegd gezag (Ministerie van Economische Zaken en
Klimaat, EZK) en andere betrokken instanties te informeren over het voornemen.
1.1 Selectie reservoirs, locaties en putten
Naar verwachting zal tot circa 2050 oliewinning plaatsvinden vanuit het olieveld Schoonebeek. Naast de
huidige waterinjectie in de regio Twente (fase 1) wordt aanvullende waterinjectiecapaciteit gezocht in de
omgeving van Schoonebeek voor een periode van circa 10 jaar (fase 2). Er komen meerdere reservoirs in
aanmerking, waarvoor een selectieprocedure is doorlopen om de meest geschikte reservoirs, locaties en
putten te vinden, mede gebaseerd op een risicoanalyse.
Toetsingscriteria bij selectie reservoirs, locaties en putten
Er zijn twee soorten criteria, gericht op veiligheid en opslaghoeveelheid. Voor de veiligheid is het
minimaliseren van de volgende risico’s leidend:
- Risico lekkage: De put moet in goede staat verkeren zodat er altijd minimaal twee barrières zijn
tussen het injectiewater en gesteentelagen;
- Risico aardbevingen. De afstand vanaf een put tot de dichtstbijzijnde breukzone moet meer dan 100
meter bedragen;
- Risico dat het geïnjecteerde productiewater leidt tot oplossing van de aanwezige zoutlagen boven en
onder het reservoir. Ook hiervoor wordt een afstand van 100 meter aangehouden vanaf een put tot de
dichtstbijzijnde breukzone.
Voor de opslaghoeveelheid geldt:
- Toets op resterende hoeveelheid aardgas in het reservoir;
- Toets op opslag capaciteit van het reservoir;
- Toets op mate van injectiviteit van het reservoirgesteente.
Keuze van locaties
De verschillende beschikbare gasreservoirs, gaswinlocaties en gasputten in het zuidoosten van Drenthe
zijn in beeld gebracht en getoetst op bovenstaande criteria. Daaruit is naar voren gekomen dat de
benodigde (circa) 17 miljoen m3 injectiecapaciteit als volgt kan worden gerealiseerd (Figuur 1):
- Waterinjectie bij de bestaande gaswin- en waterinjectielocatie Schoonebeek-SCH313 (7,6 miljoen m3)
na winning van het resterende gas of eerder indien nodig;
- Waterinjectie bij de bestaande gaswinlocatie Dalen-DAL2 (1,9 miljoen m3);
- Waterinjectie bij de bestaande gaswinlocatie Oosterhesselen-OSH2 (7,7 miljoen m3).
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 2
Hiermee ontstaat de ruimte voor de opslag van naar verwachting 17,2 miljoen3 productiewater.
Nieuwe leidingsegmenten
Om deze locaties onderling te verbinden, kan gebruik worden gemaakt van de bestaande ondergrondse
leidinginfrastructuur, met uitbreiding van twee leidingsegmenten (naar Oosterhesselen-2 en Dalen-2) met
een lengte van 5 km en een leidingsegment van 350 meter naar Schoonebeek-313.
1.2 Kenmerken van de voorgenomen activiteit
Het transport van productiewater vanaf de Schoonebeek faciliteiten1 vindt plaats via ondergrondse
transportleidingen. Daar waar mogelijk worden de bestaande leidingen benut. Het gebruik van de
bestaande leidingen is mogelijk, mits het materiaal niet wordt aangetast door het relatief zoute water. Op
bepaalde tracés dienen nieuwe leidingsegmenten aangelegd te worden. Deze zijn onderstaand
beschreven.
Ondergrondse transportleidingen brengen het productiewater naar de geselecteerde waterinjectielocaties.
De huidige gaswinlocaties bij Schoonebeek, Dalen en Oosterhesselen (SCH313, DAL2 en OSH2) worden
omgebouwd tot waterinjectielocaties (zie figuur 1). Dit vergt aanpassingen aan de locaties en aan de
aanwezige putten. Er zijn geen nieuwe locaties voorzien of nieuwe injectieputten op deze locaties. Er zal
gebruikt gemaakt worden van de reeds bestaande infrastructuur, die met een paar aanpassingen
omgebouwd kan worden. De realisatie en het inzetten van de aanvullende waterinjectielocaties kan
mogelijk gefaseerd worden uitgevoerd.
Figuur 1: Overzichtskaart locaties en leidingen (NAM)
1 Olie Behandelingsinstallatie (OBI)
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 3
1.2.1 Aanpassing gaswinlocatie tot waterinjectielocatie
Er wordt gebruik gemaakt van bestaande gaswinlocaties van NAM in de directe omgeving van
Schoonebeek. Op OSH2 en DAL2 vindt dan geen gaswinning meer plaats. Op SCH-313 kan er nog wel
enige tijd gaswinning plaatsvinden. Iedere locatie heeft bodembeschermende voorzieningen, een hek om
het terrein, waterbakken voor de afvoer van mogelijk verontreinigd hemelwater, installaties voor de eerste
verwerking van geproduceerd aardgas en putten.
De installaties voor verwerking van aardgas zullen worden afgevoerd. De putten worden daar waar
noodzakelijk aangepast. Op de locaties worden per injectieput water injectieskids met aansluitleidingen
geplaatst. Hiervoor worden de bestaande injectieskids uit Twente verplaatst naar de nieuwe
injectielocatie. Figuur 2 geeft een impressie van OSH-2 locatie met water injectieskids. Een water
injectieskid bestaan uit een pompskid met elektrische aandrijving. De injectiepompen hebben
geluidsomkasting. De leidingen en aansluiting op de putten worden nieuw aangelegd en van corrosie
bestending materiaal gemaakt (bijvoorbeeld GRE of duplex) om gebruik van biocide te minimaliseren. De
putten vereisen nog wel injectie van anti-corrosievloeistof om de integriteit van de putten te garanderen.
Figuur 2. Voorbeeld van een waterinjectielocatie met waterinjectieskids
Op OSH-2 locatie zal de bestaande gasbehandelingsinstallatie worden verwijderd, omdat beide
gasproductieputten worden omgebouwd tot waterinjectie putten. Op SCH-313 locatie blijft de
gasbehandelingsinstallatie bestaan, omdat het geproduceerde gas van de nabijgelegen locatie SCH-447
hier behandeld wordt. Gasproductie zal mogelijk nog tot 2030 doorgaan indien dit nog rendabel blijft.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 4
1.2.2 Nieuwe leidingsegmenten
Figuur 1 geeft een overzicht van de nieuw aan te leggen leidingsegmenten. De transportleiding heeft een
diameter van circa 20 cm en komt standaard circa 1 meter onder de grond te liggen. Bij de kruising van
sloten en wegen, wordt de leiding verdiept aangelegd.
Voor ieder segment worden standaard voorbereidende onderzoeken uitgevoerd. Indien hieruit blijkt dat
het tracé kan worden aangelegd, vinden de volgende activiteiten plaats:
- Aanvoer materiaal, transport in de omgeving, aanleg tijdelijke werkstroken
- Vergraven van de bodem, waarbij de bodem na aanleg van de buisleiding weer wordt teruggebracht,
met 1 meter dekking
- Toetsing van mogelijk onverwacht plaatselijk aan te treffen bodemverontreiniging
- Bemaling van grondwater om in den droge aan te leggen. Grondwater wordt lokaal geloosd op
oppervlaktewater.
- Na aanleg van de transportleiding wordt de grond terug gebracht en het maaiveld hersteld.
- Na afloop van de aanleg vindt controle plaats van de transportleiding, om zeker te zijn dat leiding
veilig in gebruik genomen kan worden.
1.3 Toelichting m.e.r.-procedure
Het Besluit Milieueffectrapportage beschrijft voor welke activiteiten een MER moet worden opgesteld of
getoetst moet worden of het opstellen van een MER zinvol is.
- Bijlage C van het Besluit geeft alle m.e.r.-plichtige activiteiten weer. Indien één van deze activiteiten
wordt voorzien, is het opstellen van een MER verplicht, waarbij nog de optie bestaat van een
beknopte MER of een uitgebreide MER. Het MER kan betrekking hebben op een beleidsvoornemen
van de overheid (Plan-MER) of een specifiek initiatief (Project-MER).
- Bijlage D geeft de activiteiten weer waarvoor middels een toets moet worden vastgesteld of het zinvol
is een MER op te stellen. Dit zijn de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. Een m.e.r.-beoordeling
bestaat uit een notitie van de initiatiefnemer aan de overheid waarin wordt aangegeven of de
initiatiefnemer milieueffecten verwacht die middels een MER afgewogen moeten worden. De overheid
kan vervolgens akkoord gaan met de bevindingen of hiervan afwijken.
Voor waterinjectie en de aanleg of gebruik van transportleidingen voor transport van productiewater zijn in
het Besluit Milieueffectrapportage de volgende artikelen van belang.
Bijlage C – verplichting tot uitvoeren van een m.e.r.-procedure
C 15.1:
De infiltratie van water in de bodem of onttrekking van grondwater aan de bodem alsmede de wijziging of
uitbreiding van bestaande infiltraties en onttrekkingen. In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op
een hoeveelheid water van 10 miljoen m3 of meer per jaar.
De omvang van de waterinjectie is 1 tot 1,5 miljoen m3 per jaar. Dit valt dus buiten de conditie C15.1.
Bijlage D – verplichting tot uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling
D 17.2:
Diepboringen dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, in het bijzonder:
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 5
a. geothermische boringen;
b. boringen in verband met de opslag van kernafval;
c. boringen voor watervoorziening, met uitzondering van boringen voor het onderzoek naar de stabiliteit
van de grond.
In het geval van nieuwe boringen, is dit m.e.r.-beoordelingsplichtig.
D 18.3:
De oprichting, wijziging of uitbreiding van een inrichting bestemd voor het storten van slib en
baggerspecie, of het in de diepe ondergrond brengen van niet-gevaarlijke afvalstoffen. In gevallen waarin
de activiteit betrekking heeft op een inrichting met een capaciteit van 100 ton per dag of meer.
Aangenomen dat 100 ton overeenkomt met circa 100 m3, geldt voor D18.3 als grenswaarde een capaciteit
van 36.500 m3 per jaar, aanzienlijk minder dan naar verwachting zal worden geïnjecteerd. De capaciteit
van de opslaglocatie zal zodoende groter zijn dan 100 ton per dag, zodat op basis van D18.3 een m.e.r.-
beoordeling uitgevoerd zal moeten worden.
Vrijwillig MER
Volgens de bovenstaande afweging is er een m.e.r.-beoordeling nodig voor de voorgenomen activiteit, om
vast te kunnen stellen of een MER nodig is . NAM heeft besloten deze stap over te slaan en sowieso een
volledige MER op te stellen, zodat de keuzes en gevolgen van keuzes transparant in beeld gebracht
kunnen worden en met de betrokkenen besproken kunnen worden.
Het betreft een Project-MER, ondersteunend aan de Wabo-aanvraag met strijdig gebruik voor de locaties.
Eerste stap in deze procedure is het opstellen van een Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD).
1.4 Leeswijzer
Deze notitie heeft als doel het bevoegd gezag (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat, EZK) en
andere betrokken instanties te informeren over het voornemen van NAM. In hoofdstuk 2 wordt ingegaan
op de achtergrond van de oliewinning Schoonebeek en de verwerking van meegeproduceerd
productiewater. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van de alternatieven en varianten. De referentiesituatie
en de te verwachten milieueffecten zijn beschreven in hoofdstuk 4 uitgewerkt. De te volgen procedures en
benodigde vergunningen zijn opgenomen in hoofdstuk 5. De planning is opgenomen in hoofdstuk 6.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 6
2 Achtergrond waterinjectie bij oliewinning Schoonebeek
Oliewinning Schoonebeek
Vanaf 1947 is door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) olie uit het olieveld Schoonebeek
gewonnen. Met een inhoud van circa 160 miljoen m3 olie (wat overeenkomt met 1 miljard vaten) is het
olieveld Schoonebeek in omvang één van de grootste in West-Europa. In de periode tussen 1948 en 1996
is circa 40 miljoen m3 olie gewonnen. In 1996 werd de winning van olie uit het olieveld Schoonebeek
gestopt. De oliewinning was met de toen bestaande technieken en infrastructuur niet langer economisch
verantwoord. Na de stopzetting van de oliewinning is gestart met het opruimen van de geboorde putten,
installaties en pijpleidingen.
NAM heeft vanaf 2005 onderzoek gedaan naar de mogelijke herontwikkeling van het Schoonebeek
olieveld, waarbij met de inzet van nieuwe technieken alsnog een deel van de resterende olie kan worden
gewonnen. Door met hoge temperatuur stoom te injecteren wordt de viscositeit van de olie verlaagd en
daarmee de produceerbaarheid verhoogd. Dit heeft geleid tot de herstart van de oliewinning in 2011. Naar
verwachting zal tot 2050 nog circa 15 miljoen m3 olie uit het veld kunnen worden geproduceerd.
Verwerking productiewater van de oliewinning Schoonebeek
Bij de productie van olie wordt formatiewater uit het oliereservoir meegeproduceerd. Het formatiewater
wordt in toenemende mate verdund door de geïnjecteerde stoom. Door het hoge zoutgehalte en andere
stoffen in het formatiewater, kan het productiewater na afscheiding van de geproduceerde olie niet worden
geloosd op het oppervlaktewater. In het MER van de Herontwikkeling Oliewinning Schoonebeek2 (2005)
heeft een uitgebreide afweging plaatsgevonden van mogelijkheden voor de verwerking van dit
productiewater. De optie waarbij het productiewater in leeggeproduceerde gasformaties wordt
geïnjecteerd, is daarbij als meest milieuvriendelijke oplossing naar voren gekomen. Doordat de resterende
gasdruk in deze reservoirs laag is geworden, ontstaat de mogelijkheid hier productiewater toe te voegen,
mits de druk onder de oorspronkelijke druk van het reservoir blijft.
Sinds begin 2011 wordt productiewater vanaf de oliewinning Schoonebeek per transportleiding naar
Twente gebracht en daar in leeggeproduceerde gasvelden geïnjecteerd. Onderdeel van de huidige
waterinjectievergunning is een verplichting om iedere 6 jaar na te gaan of waterinjectie nog steeds de
meest effectieve wijze is om het meegeproduceerde productiewater te verwerken. Deze afweging heeft in
2016 plaatsgevonden, aan de hand van de operationele informatie uit de periode vanaf 2011. Royal
HaskoningDHV heeft deze herafweging uitgevoerd, waaruit is gebleken dat alternatieven voor
waterinjectie, leiden tot meer milieubelasting en hogere kosten. Daarbij is gekeken naar waterinjectie,
waterzuivering, het indikken van de waterstroom, het biologisch zuiveren en het afvoeren naar zee. De
herafweging is beoordeeld door de commissie voor de m.e.r. en als second opinion door Deltares en de
TU Delft. Deze bureaus bevestigen dat waterinjectie de beste optie is voor de verwerking van
productiewater bij de oliewinning. Het toenmalige Ministerie van Economische zaken heeft het advies om
de waterinjectie voort te zetten overgenomen.
Bovenstaande komt overeen met de in juni van 2019 door de EU vastgesteld Best Beschikbare Techniek
voor verwerking van productiewater3. Hierbij is in hoofdstuk 15.3 een voorkeursvolgorde voor de
verwerking van productiewater aangegeven, die in lijn is met de bevindingen in bovengenoemde
onderzoeken:
2 MER Herontwikkeling Oliewinning Schoonebeek
3 Best Available Techniques Guidance Document on upstream hydrocarbon exploration and production
Final Guidance Document - Contract No. 070201/2015/706065/SER/ENV.F.1
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 7
1) Minimaliseren en/of hergebruiken van productiewater indien mogelijk tijdens productie
(bijvoorbeeld herinjectie voor reservoir druk behoud).
2) Herinjecteren tijdens de productiefase of injecteren via een hiervoor bestemde lozingsput;
3) Behandelen van water door het verwijderen van stoffen zodat de waterkwaliteit voldoet aan
lozingsnormen.
In eerste instantie is gekozen voor waterinjectie in de leeggeproduceerde gasvelden in de Twenteregio,
aangezien de gasvelden in de regio Schoonebeek nog producerend waren. Vanaf 2011 tot 2015 is de
hoeveelheid waterinjectie geleidelijk toegenomen tot circa 5.000 m3/d. Vanwege praktische
omstandigheden vindt waterinjectie sinds 2016 plaats met een lager debiet en alleen nog in de omgeving
van Rossum. Deze waterinjectie zal naar verwachting voortgezet worden tot de beëindiging van de
oliewinning in Schoonebeek.
Aanvullende opslagcapaciteit nodig (fase 2)
Doordat de huidige waterinjectiefaciliteiten in de omgeving van Rossum slechts een deel van het
productiewater kunnen verwerken, is er een beperking van de oliewinning. NAM zoekt daarom naar
uitbreiding van de waterinjectiecapaciteit. Deze tweede fase moet een aanvullende capaciteit bieden van
circa 5000 m3/d voor een periode van circa 10 jaar. Dit betekent dat een opslagcapaciteit wordt gezocht
voor circa 17 miljoen m3 productiewater
Leeggeproduceerde gasvelden nabij Schoonebeek
De komende jaren worden de gasreservoirs in de regio Schoonebeek geleidelijk aan leeg. Hierdoor
ontstaat nabij de oliewinning opslagcapaciteit voor productiewater. Voor aanvullende opslagcapaciteit
heeft NAM daarom de leeggeproduceerde reservoirs en bijna leeggeproduceerde reservoirs nabij
Schoonebeek onderzocht. In dit gebied vindt al sinds de jaren ‘80 van de vorige eeuw waterinjectie plaats.
In eerste instantie van de historische Schoonebeek oliewinning en later afkomstig van de producerende
gasvelden in zuidoost Drenthe.
Aanvullende waterinjectie
De benodigde waterinjectie voor de huidige oliewinning Schoonebeek sluit zo aan bij de historische
injectie voor Schoonebeek en de huidige injectie vanuit de gaswinning. Hiervoor zijn een aantal geschikte
reservoirs geselecteerd. Uit de selectie is gebleken dat er geschikte locaties en putten beschikbaar zijn in
de gemeente Coevorden. NAM heeft nu het voornemen de bestaande gaswinning op deze locaties
geleidelijk aan te beëindigen en de putten te hergebruiken voor waterinjectie. De gaswinning zal
uiteindelijk pas na 2030 helemaal afgrond zijn.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 8
3 Alternatieven en varianten
In het MER wordt voor het onderzoek uitgegaan van twee stappen. Eerst is er een scoping stap, waarin
wordt onderzocht welke alternatieven, mede gezien de bevindingen uit de Herafweging van 2016, nu
getoetst moeten worden. In de tweede stap worden de geselecteerde alternatieven nader uitgewerkt,
inclusief varianten, en vervolgens getoetst op milieueffecten.
Vooralsnog wordt er van uitgegaan dat de tweede stap zich geheel richt op waterinjectie nabij
Schoonebeek. Indien de uitkomsten van de scoping stap daar aanleiding toe geven, zullen alternatieven
worden toegevoegd in de tweede stap.
Figuur 3. Opzet van het onderzoek in twee fasen
3.1 Stap 1 – Scoping opties verwerking productiewater
3.1.1 Verwerking productiewater Schoonebeek
Eind 2016 is de rapportage Herafweging Verwerking Productiewater Schoonebeek afgerond. In deze
rapportage zijn de verschillende mogelijkheden om productiewater afkomstig van de oliewinning
Schoonebeek te verwerken onderling vergeleken. De conclusie van het rapport is dat waterinjectie, mits
rekening houdend met de nodige randvoorwaarden, de meest geschikte optie is. Wel is aangegeven, dat
voor een toekomstige afweging moet worden nagegaan of bij waterzuivering inmiddels betere technieken
beschikbaar zijn gekomen. In het kader van het MER wordt onderzocht of er nieuwe kansrijke technieken
beschikbaar zijn gekomen.
Voorafgaand aan het onderzoek naar verschillende opties, worden eerst de randvoorwaarden voor de te
onderzoeken verwerkingsmethoden beschreven:
- Samenstelling van het productiewater
- Hoeveelheid productiewater per dag
- Totale hoeveelheid te verwerken productiewater in 10 jaar
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 9
3.1.2 Randvoorwaarden verwerking productiewater
Samenstelling productiewater
Zodra de oliewinning wordt opgeschaald naar het beoogde niveau, zullen meer productieputten
ingeschakeld worden. Door deze extra ingezette putten kan de samenstelling van het productiewater
wijzigen, bijvoorbeeld door een hoger H2S-gehalte. Dit kan weer leiden tot een afweging om aanvullend
H2S-binder in te zetten. De samenstelling van het productiewater zal daarnaast in de loop van de jaren
nog wijzigen doordat geleidelijk aan meer van het geïnjecteerde stoom wordt meegeproduceerd. Een
effectieve verwerkingsmethode moet aangepast kunnen worden op de te verwachten en veranderende
waterkwaliteit.
In het MER wordt er van uitgegaan dat de samenstelling van het te injecteren productiewater nabij
Schoonebeek overeenkomt met het productiewater dat in de Twentevelden wordt geïnjecteerd. Dit is de
uitkomende waterstroom uit de OBI. Het MER zal betrekking hebben op eventuele aanpassingen die
kunnen optreden vanaf de OBI.
Hoeveelheid productiewater per dag
Er is oorspronkelijk bij de herontwikkeling van het olieveld Schoonebeek uitgegaan van circa 8.000 m3
productiewater per dag en dat is ongewijzigd. Voor de huidige injectie in Rossum Weerselo geldt dat hier
circa 3.000 m3 per dag wordt afgevoerd. In dit MER wordt uitgegaan van aanvullende 5.000 m3 per dag.
Totale hoeveelheid te verwerken productiewater in een periode van 10 jaar
Naar verwachting dient er bij de verdere oliewinning tot 2050 nog 75 miljoen m3 productiewater verwerkt
te worden. In het Rossum Weerselo veld kan nog 36 miljoen m3 worden opgeslagen. Uiteindelijk zijn er
aanvullende verwerkingsmogelijkheden nodig voor de resterende 39 miljoen m3 productiewater. In dit
MER wordt uitgegaan van een periode van 10 jaar, waarin ongeveer 17 miljoen m3 productiewater moet
worden verwerkt.
3.1.3 Toetsing verschillende verwerkingsopties
De samenstelling en de hoeveelheid extra te verwerken productiewater, in combinatie met de
waterkwaliteit, vormen de randvoorwaarden bij het toetsen van de verschillende
verwerkingsmogelijkheden. Dit gebeurt door een inventarisatie van nieuw ontwikkelde technieken.
Hiervoor wordt een marktverkenning uitgevoerd. Daarnaast wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn
voor het indikken van de waterstroom, zodat minder productiewater, maar met hoger zoutgehalte, wordt
geïnjecteerd. Dit is in lijn met het advies van de commissie voor de m.e.r. naar aanleiding van de
Herafweging Verwerking Productiewater Schoonebeek uit 2017.
Onderstaand wordt er van uitgegaan dat waterinjectie nog steeds de beste optie is. Mocht de
marktverkenning aantonen dat er wel nieuwe ontwikkelingen zijn die mogelijk beter scoren, dan worden
deze als alternatief meegenomen in het MER.
3.2 Stap 2 - Basisalternatief aanvullende waterinjectie Drenthe
Randvoorwaarden bij alternatieven en varianten
De alternatieven en varianten in het MER hebben betrekking op de situatie waarbij waterinjectie in
Rossum Weerselo voortgezet wordt. In het MER gelden de volgende randvoorwaarden:
- Voortzetting van de afvoer van productiewater naar de locatie Rossum Weerselo en injectie in de
lege gasvelden (thans circa 3.000 m3 per dag, totale capaciteit nog 36 miljoen m3).
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 10
- Er is in totaal nog aanvullend 39 miljoen m3 opslagcapaciteit nodig, waarvan in de periode van 10
jaar rekening wordt gehouden met 17 miljoen m3.
- Er is tot 5.000 m3 productiewater per dag aanvullend te verwerken.
Basisalternatief waterinjectie nabij Schoonebeek
Het Basisalternatief bestaat uit de volgende componenten:
- Alloceren transportleidingen, hergebruik bestaande leidingen en aanleg nieuwe segmenten
- Selectie van putten en locaties voor waterinjectie, plaatsen van pompen, vaststellen
selectiecriteria
Selectie putten en locaties
De selectiecriteria voor de putten en locaties zijn:
-
- Putintegriteit
- Risico op aardbevingen (nabijheid breukzone, verleden bij gaswinning)
- Risico voor zoutoplossing
- Resterende hoeveelheid aardgas in het reservoir;
- Opslagcapaciteit van het reservoir;
- Mate van injectiviteit van het reservoirgesteente
3.3 Stap 2 – Variant aanpassing transportleidingen
Alle putten zijn bereikbaar met bestaande transportleidingen. In het basisalternatief wordt een aantal
nieuwe leidingsegmenten aangelegd. Er wordt een variant uitgewerkt waarbij geen of zo min mogelijk
nieuwe leidingsegmenten aangelegd worden, maar wel meer biocide toegepast moet worden om
bestaande koolstofstalen leidingen te beschermen tegen bacteriële corrosie.
Daar waar mogelijk wordt zo min mogelijk gebruik gemaakt van mijnbouwhulpstoffen. De
mijnbouwhulpstoffen hebben echter deels tot doel het materiaal van transportleidingen en putten te
beschermen. Meer gebruik van mijnbouwhulpstoffen kan er toe leiden dat een deel van het materiaal niet
vervangen hoeft te worden (zie voorgaande paragraaf).
3.4 Te toetsen aspecten
Bovenstaande beschrijvingen van het basisalternatief met variant, leidt tot het volgende overzicht met
activiteiten die in het MER getoetst moeten worden. De lijst kan uitgebreid worden als er meer
alternatieven en varianten na stap 1 in beeld zijn gekomen.
- Selectie van putten en locaties voor waterinjectie;
- Verwachte waterkwaliteit, leiding materiaal keuze en benodigd gebruik van mijnbouwhulpstoffen;
- Alloceren transportleidingen, hergebruik bestaande leidingen en aanleg nieuwe segmenten.
In de onderstaande tabel is aangegeven welke activiteiten tot mogelijke milieueffecten kunnen leiden in de
aanlegfase en in de gebruiksfase.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 12
4 Bestaande toestand en effecten op het milieu
In het MER worden de milieueffecten van alternatieven en varianten bepaald ten opzichte van de
referentiesituatie. Onderstaand is beschreven hoe de referentiesituatie wordt bepaald (4.1). Vervolgens
wordt ingegaan op de bepaling van milieueffecten (4.2). Voor het gebruik van de diepe ondergrond is een
beschrijving van milieueffecten niet toereikend, aangezien de diepe ondergrond buiten de milieuwetgeving
valt. Om toch een beeld te krijgen van de gevolgen van waterinjectie worden de veranderingen in de
ondergrond beschreven, inclusief mogelijke risico’s, waarbij gebruik wordt gemaakt van het CE-
afwegingskader (4.3). Dit leidt tot de samenvattende tabel in 4.4.
4.1 Referentiesituatie
Voor het bepalen van de effecten van de voorgenomen activiteit en verschillende varianten, is het van
belang vooraf een referentiesituatie vast te leggen. De referentiesituatie beschrijft de omstandigheden
vanaf het moment dat de werkzaamheden uitgevoerd gaan worden. Het is de verwachting dat de
verwerking operationeel is vanaf eind 2022 en de werkzaamheden in 2022 plaatsvinden. Als
referentiesituatie wordt daarom uitgegaan van 2022.
De referentiesituatie is gebaseerd op de huidige situatie met daarbij de autonome ontwikkelingen, dat wil
zeggen de veranderingen waarvan nu met grote zekerheid te zeggen is dat deze gerealiseerd zijn in
2022.
4.1.1 Huidige situatie
Het project ligt in de gemeente Coevorden. Het landgebruik in de omgeving is voornamelijk grasland,
akkerbouw en bosgebied met verspreid liggende bebouwing. De hoofdontsluitingswegen zijn de A37, de
N377 en de N34 en de grotere watergangen zijn het kanaal Coevorden-Zwinderen en het Loodiep.
Natura 2000-gebieden
In de buurt van het project liggen de Natura 2000-gebieden Bargerveen ten zuidoosten van Emmen en
Mantingerzand en Dwingelderveld ten noorden van Hoogeveen (Figuur 1). In deze Natura 2000-gebieden
is sprake van stikstofoverbelasting voor een aantal stikstofgevoelige habitattypen en soorten waarvoor
herstelmaatregelen worden uitgevoerd. Ook liggen er verschillende gebieden van het natuurnetwerk
Nederland (voorheen EHS) in de buurt van het project (Figuur 1).
Grondwaterbeschermingsgebieden
In de buurt van het project bevinden zich grondwaterbeschermingsgebieden waar waterbedrijf WMD
grondwater wint voor de drinkwatervoorziening. Aan de rand van Dalen wordt op een diepte van circa 30-
50 meter onder maaiveld grondwater gewonnen (bron: gebiedsdossier grondwaterwinning Dalen). Het
grondwaterbeschermingsgebied van Kruidhaars ligt in het gebied ten westen van Sleen. Er wordt
grondwater gewonnen op een diepte van 40-90 meter onder maaiveld (bron: gebiedsdossier Kruidhaars).
Het waterwingebied Valtherbos ligt ten noorden van Emmen op de grens van de gemeente Emmen en de
gemeente Borger-Odoorn waar grondwater wordt gewonnen op een diepte van 25-65 meter onder
maaiveld. Het waterwingebied Noordbargeres ligt aan de westelijke stadsrand van Emmen, waar
grondwater wordt gewonnen op een diepte van 35-65 meter onder maaiveld (bron: gebiedsdossier
Valtherbos-Noordbargeres).
Archeologische waarden
In de gemeente Coevorden liggen een aantal bekende archeologische waarden, historische kernen en
wettelijke beschermde monumenten. Daarnaast zijn de zandige en venige beekdalbodems,
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 13
(eenmans)essen, en gebieden op grond van hun landschappelijke en bodemkundige situering kansrijk op
de aanwezigheid van archeologische resten (bron: Archeologische beleidskaart Coevorden).
4.1.2 Autonome ontwikkeling
Ten opzichte van de huidige situatie zal de productie van gas uit de geselecteerde putten gestopt worden.
Daarnaast zal transport van het geproduceerde gas door een deel van de transportleidingen gestopt zijn.
Wellicht dat dit in 2022 in de praktijk nog niet helemaal het geval is, maar dan wel binnen enkele jaren.
Aldus is het aannemelijk de nieuwe situatie te vergelijken met een situatie waarbij gaswinning bij de
geselecteerde locaties gestopt is. Het ligt niet in de reden de nieuwe situatie te vergelijken met een geheel
ontmantelde situatie, aangezien volledige verwijdering van putten en locaties nog lang niet aan de orde is,
mede door andere mogelijkheden van hergebruik.
Ten aanzien van de oliewinning wordt uitgegaan van een volledig operationele oliewinning tot een
productie van circa 8.000 m3 productiewater per dag.
Vooralsnog zijn er geen andere autonome ontwikkelingen benoemd, maar dit zal aan het begin van het
MER nader onderzocht worden.
4.2 Milieueffecten
In het MER zal een overzicht gegeven worden van de mogelijke milieueffecten. Deze kunnen betrekking
hebben op de aanlegfase, de gebruiksfase en ten gevolge van mogelijke calamiteiten.
4.2.1 Aanlegfase
De aanpassingen tijdens de aanlegfase bestaan uit de aanleg van de leidingsegmenten en het aanpassen
van de putten en locaties.
Aanleg leidingsegmenten
De kwaliteit van de bestaande transportleidingen wordt getoetst, om de kans op een lekkage te
minimaliseren. Daarnaast worden naar verwachting nieuwe segmenten voor leidingtracés aangelegd. Bij
de aanleg van deze segmenten zijn de volgende milieueffecten te verwachten:
- Vergraving van de bodem, daar waar dit nog niet eerder heeft plaatsgevonden dient rekening
gehouden te worden met verstoring bodemlagen, mogelijke verstoring natuurwaarden en toetsing
op archeologische waarden. Hierbij worden mogelijke bodemverontreinigingen in beeld gebracht.
- Tijdelijke verlaging grondwaterstand, met als doel de leiding in den droge aan te leggen, kan
gevolgen hebben voor zettingen of kwetsbare natuurwaarden.
- Geluidsoverlast kan optreden en zal binnen de voorgeschreven normen moeten blijven.
Daarnaast moet rekening gehouden worden met mogelijke verstoring van fauna, waaronder
bijvoorbeeld broedvogels afhankelijk van het seizoen.
- Transport van leidingsegmenten kan overlast geven en er zijn mogelijk tijdelijke wegen op
werkgebieden nodig.
Voor ieder segment worden standaard de volgende voorbereidende activiteiten uitgevoerd:
- Natuurtoets ten aanzien van gevoelige soorten, toets nabijheid natuurgebieden
- Toets mogelijke archeologische waarden
- Toets bodemkwaliteit, nagaan of er mogelijk bodemverontreinigingen zijn
- Toets effect op grondwater, aanwezigheid van grondwaterbeschermingsgebieden
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 15
4.2.2 Gebruiksfase
De mogelijke milieueffecten gedurende de gebruiksfase bestaan uit de volgende aspecten:
Oliewinning Schoonebeek / OBI
Gedurende de gebruiksfase zal de oliewinning toenemen tot de oorspronkelijk geplande productie, zoals
beschreven in het MER van 2006. Naar verwachting ontstaan hierbij geen extra milieueffecten ten
opzichte van datgene wat al vergund is. Bij het opstellen van het MER zal dit nog wel getoetst worden.
Indien het project leidt tot wijzigingen in de werking van de OBI, leidt dit mogelijk tot milieueffecten.
Injectielocatie, putten en pompen
Op de injectielocatie is bij de putten en pompen mogelijk sprake van extra geluid. In het MER zal met een
geluidsmodel berekeningen worden uitgevoerd. Voor onderhoud kan het nodig zijn een zogenaamde
workover uit te voeren op de putten. Dit kan tijdelijk leiden tot extra geluid en transportbewegingen.
4.2.3 Ongewenste situaties
De bovenbeschreven milieueffecten hebben betrekking op datgene wat naar verwachting zal optreden.
Daarnaast bestaat de mogelijkheid dat ongewenste situaties optreden. Hoewel alles gedaan wordt om dit
te voorkomen, is het van belang zicht te hebben welke situaties dat kunnen zijn en welke gevolgen deze
kunnen hebben.
Mogelijk ongewenste situaties in de diepere ondergrond worden in paragraaf 4.3 beschreven. In de
biosfeer is vooral aandacht voor:
- Lekkage uit transportleidingen. Indien er een lekkage ontstaat, kan productiewater in de ondiepe
ondergrond terecht komen. Het is van belang na te gaan in hoeverre dit schade aan de bodem,
grondwater en natuur oplevert, en in hoeverre vervolgens middels sanering de oorspronkelijke
situatie kan worden terug gebracht. De bovenkant van de leiding bevindt zich op ten minste één
meter onder maaiveld, zodat eventuele verspreiding van het productiewater relatief ondiep
plaatsvindt.
- Lekkage vanuit de injectieput, waardoor eveneens productiewater in de biosfeer kan komen nabij
de injectieput. De lekkage kan op verschillende dieptes plaatsvinden.
4.3 Toetsing verandering en risico diepe ondergrond
Milieueffecten kunnen optreden in de biosfeer, de bovenste circa 500 meter van de ondergrond, waarin
mogelijke invloed richting maaiveld optreedt. Voor de diepere ondergrond geldt de milieuwetgeving niet,
maar wel de Mijnbouwwet. Bij activiteiten en veranderingen in de diepe ondergrond wordt bekeken in
hoeverre dit indirect kan leiden tot effecten in de bovenliggende biosfeer.
Veranderingen in de diepe ondergrond onder normale omstandigheden
Bij waterinjectie komt het productiewater in leeggeproduceerde gasvelden, met onder normale
omstandigheden als gevolg:
- Toename van de reservoirdruk, tot maximaal de oorspronkelijke, omgevingsdruk
- Verandering van temperatuur, doordat het injectiewater relatief koud is ten opzichte van de
temperatuur in het reservoir
- Verandering van chemische samenstelling, aangezien het geïnjecteerde productiewater niet
geheel overeen zal komen met het oorspronkelijk formatiewater
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 16
Deze veranderingen hebben betrekking op het reservoir en mogelijk de bovenliggende afdekkende laag.
Dit leidt niet tot veranderingen in de bovenliggende biosfeer waardoor hier geen milieueffecten verwacht
worden. In het MER zullen deze veranderingen beschreven worden.
Ongewenste effecten in de diepe ondergrond
De bovenbeschreven veranderingen kunnen onder bijzondere omstandigheden wel leiden tot effecten in
de biosfeer. Hierbij wordt gedacht aan:
- Aardbevingen, bijvoorbeeld als gevolg van veranderende druk nabij een breukzone
- Lekkage van productiewater uit de injectieput naar ondiepere lagen
- Migratie van productiewater door of langs de afdekkende laag naar bovenliggende lagen en
uiteindelijk de biosfeer
- Oplossing van zoutlagen boven of onder het reservoir, met uiteindelijk bodemdaling tot gevolg
Bovenstaande effecten worden in de vorm van een risicobenadering in beeld gebracht. Hiervoor wordt de
bow-tie methodiek toegepast.
CE Doelmatigheidstoets
Om in een MER de effecten van het gebruik van de diepe ondergrond af te kunnen wegen tegen effecten
in de biosfeer, is een breed afwegingskader opgesteld. Dit zogenaamde CE-afwegingskader brengt
middels een levenscyclusanalyse de milieueffecten in beeld, naast een overzicht van risico’s op de korte
termijn (tijdens de gebruiksfase) en lange termijn (komende generaties). Daarnaast worden de kosten van
alternatieven en varianten beschreven. Dit geeft zodoende een overzicht van vier componenten op basis
waarvan de afweging gemaakt kan worden tussen alternatieven en varianten.
Het toepassen van de CE afwegingsmethodiek is vooral gericht op een afweging tussen alternatieven met
waterinjectie in de diepe ondergrond enerzijds en waterzuiveringsalternatieven anderzijds. Indien na stap
1 blijkt dat tevens een waterzuiveringsalternatief getoetst moet worden, zal deze afwegingsmethodiek
worden toegepast op de alternatieven en varianten.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 17
5 Benodigde procedures
Het voornemen om vanaf circa 2022 productiewater in leeggeproduceerde gasvelden in de provincie
Drenthe te injecteren, vraagt aanpassingen van de bestaande vergunningen en het doorlopen van
planologische procedures. Ter onderbouwing wordt een milieueffectrapport (gecombineerd Plan-MER /
Project-MER) opgesteld. Onderstaand wordt dit nader toegelicht.
5.1 Wetgeving
Omgevingswet in voorbereiding: 2021 in werking
De Omgevingswet zal naar verwachting in werking treden op 1 januari 2021. Het betekent een
verregaande vereenvoudiging van het stelsel van wetgeving voor de ontwikkeling en het beheer van de
leefomgeving (omgevingsrecht), doordat tientallen wetten en honderden regels worden gebundeld in één
nieuwe wet.
Het MER en de benodigde vergunningsaanvragen worden rond november 2020 ingediend, waardoor dit
ruimschoots voor de invoering van de Omgevingswet plaatsvindt. Formeel hebben de aanvragen daarmee
te maken met het huidige kader van wet- en regelgeving.
Belangrijk aspect van de nieuwe omgevingswet is de mate van participatie en inbreng van
belanghebbenden. Het is in ieder geval van belang draagvlak te hebben voor de uitvoering van dit project.
NAM zal conform NOGEPA gedragscode zorg dragen voor gedegen communicatie met
belanghebbenden.
Wet ruimtelijke ordening (ruimtelijke inpassing)
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) is een belangrijke wet die instrumenten bevat om ruimtelijke behoeften
als wonen, werken, recreëren, mobiliteit, water en natuur in een samenhangende benadering te verdelen.
Het bestemmingsplan is het kerninstrument uit deze wet. Wanneer een initiatief niet in een
bestemmingsplan past, kunnen verschillende planologische procedures worden doorlopen. Gemeenten
kunnen hiervoor een nieuw bestemmingsplan opstellen. Indien de rijksoverheid het bevoegd gezag is dan
kan een Rijksinpassingsplan opgesteld worden (=bestemmingsplan op rijksniveau). Daarnaast is het
mogelijk om een omgevingsvergunning aan te vragen voor planologisch strijdig gebruik. Voor alle
procedures geldt dat de uitvoerbaarheid aangetoond moet worden en dat middels onderzoek onderbouwd
moet worden dat sprake is van een ‘goede ruimtelijke ordening’.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)
De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht regelt de omgevingsvergunningplicht en legt de basis voor
de toetsingskaders voor de onderdelen milieu, veranderen mijnbouwwerk, het bouwen van bouwwerken,
strijdig planologisch gebruik en het uitvoeren van een werk of werkzaamheden in relatie tot archeologie.
Wet milieubeheer
De Wet milieubeheer en het Besluit milieueffectrapportage zijn van belang voor de beantwoording van de
vraag voor welke plannen of besluiten het opstellen van een milieueffectrapport (MER) nodig is. In het
MER dat voor de voorgenomen activiteit wordt opgesteld, worden zowel de milieueffecten van het
watertransport als de waterinjectie beschouwd.
Besluit lozen buiten inrichtingen
De injectie van productiewater vindt plaats op grote diepte. Dit maakt dat niet van inrichtingen, maar van
mijnbouwwerken moet worden gesproken. Het Besluit lozen buiten inrichtingen (Blbi) is op dergelijke
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 18
injectie-activiteiten van toepassing.4 Het Blbi bevat een verbod op het lozen in de bodem, maar dat verbod
kan met maatwerkvoorschriften buiten toepassing worden gesteld. Voor het stellen van
maatwerkvoorschriften gelden de volgende regels:
(1) het toestaan van de lozing is enkel toegestaan, indien het belang van de bescherming van het
milieu zich gelet op de samenstelling, hoeveelheid en eigenschappen van het afvalwater
daartegen niet verzet;
(2) aan het maatwerk kunnen voorwaarden worden gesteld met betrekking tot:
a) de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid van het afvalwater en het meten en
registreren ervan;
b) de te treffen maatregelen;
c) de duur van het lozen; en
d) de plaats van het lozingspunt.
In het kader van het verzoek tot maatwerk zal een Water Injectie Management Plan worden opgesteld met
een daaraan gekoppelde risico beheersplan (bow ties).
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van grond- en oppervlaktewater en verbetert ook de samenhang tussen
waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet en de bijbehorende uitvoeringsregels zijn van belang
voor de aanlegfase van nieuwe leidingtracés en de gebruiksfase van de locaties.
Wet natuurbescherming
De Wet natuurbescherming beschermt Nederlandse natuurgebieden en planten- en diersoorten. De wet
geldt sinds 1 januari 2017 en heeft 3 wetten vervangen: de Natuurbeschermingswet 1998, de Flora- en
faunawet en de Boswet. De Wet natuurbescherming is relevant voor de aanleg van leidingtracés en het
gebruik van de locaties. Daarbij wordt zowel naar de effecten op nabijgelegen Natura 2000-gebieden als
naar de effecten op ter plaatse voorkomende beschermde dier- en plantensoorten gekeken.
5.2 Benodigde aanpassingen
Planologische procedure
In de huidige bestemmingsplannen zijn de toekomstige waterinjectielocaties in de gemeente Coevorden
nog niet als zodanig opgenomen. De locatie SCH-313 in de gemeente Emmen heeft al wel een
waterinjectiebestemming. Voor de transportleidingen geldt dat het transport van productiewater geen
risicocontouren kent, waardoor geen ruimtelijke bestemming nodig is.
NAM zal hiervoor een omgevingsvergunning strijdig gebruik aanvragen om genoemde activiteiten ook
planologisch te kunnen uitvoeren.
Wijziging vergunningen
Voor de wijziging van de mijnbouwlocaties is een aanpassing van de wabo-vergunning per locatie nodig.
Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat is hierbij bevoegd gezag. Ter onderbouwing kan een
MER vereist zijn. De activiteiten hierbij zijn:
- Uitvoeren onderliggende technische onderzoeken (in combinatie met MER onderzoeken);
4 Het Blbi is van toepassing op lozen anders dan vanuit een inrichting met uitzondering van – voor zover hier relevant - lozen
waaraan regels zijn gesteld bij of krachtens de Mijnbouwwet. Gelet op laatstgenoemde uitzondering voor mijnbouwwerken z jn we
nagegaan of de Mijnbouwwet regels stelt ten aanzien van lozingen. Vooralsnog zijn we tot de conclusie gekomen dat in de
Mijnbouwwet en aanverwante besluiten en regels geen regels staan ten aanzien van lozingen. Deze conclusie komt overeen met het
vervallen artikel 196 Mijnbouwbesluit, waarin het vervallen (oude) lozingenbesluit van toepassing werd verklaard.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 19
- Opstellen vergunningsaanvragen.
Project-m.e.r.- procedure
In hoofdstuk 1 is beschreven dat de oprichting van een inrichting bestemd voor het storten of het in de
diepe ondergrond brengen van niet gevaarlijke afvalstoffen, niet zijnde baggerspecie, in categorie D18.3
van de bijlage bij het Besluit m.e.r. als m.e.r.-beoordelingsplichtig is aangemerkt. De activiteiten hierbij
zijn:
- NAM heeft besloten zonder m.e.r.-beoordelingstoets bij het bevoegd gezag te melden dat een
m.e.r.-procedure gevolgd zal worden;
- Uitvoeren van de daarvoor benodigde onderliggende technische onderzoeken;
- Overleg met bevoegd gezag, bij voorkeur tevens een begeleidingscommissie;
- Afstemming met de commissie voor de m.e.r.
5.3 Besluiten en procedures: bevoegd gezag
De Rijkscoördinatie regeling (RCR) en het Rijks inpassingsplan (RIP) zijn in deze situatie niet van
toepassing. De besluiten ten aanzien van de bestemmingsplanwijzigingen en het verlenen van de
vergunningen worden zodoende genomen door de volgende bevoegde gezagen:
- Omgevingsvergunning voor bouwwerkzaamheden en aanpassingen aan de injectielocaties in het
kader van de Mijnbouwwet door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
- Waterwetvergunning(en) door Waterschap Vechtstromen
- Natuurvergunning in kader van de Wet natuurbescherming door de Provincie Drenthe of
Ministerie van LNV (locatie waarschijnlijk LNV, leiding provincie Drenthe)
- M.e.r.-procedure met als bevoegd gezag het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (als
bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning voor het mijnbouwwerk)
M.e.r. procedure
Het Project /PLANMER wordt opgesteld door de initiatiefnemer NAM met het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat als bevoegd gezag, in samenspraak met de gemeente Coevorden specifiek voor het
planologische deel.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 20
6 Planning
NAM heeft er belang bij op korte termijn de aanvullende capaciteit voor waterinjectie beschikbaar te
hebben. Hierover zal afstemming gezocht worden met de bevoegde gezagen. In hoofdzaak is het
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat bevoegd gezag voor het omgevingsvergunningen van de
waterinjectielocaties en de gemeente Coevorden voor de omgevingsvergunningen met betrekking tot de
nieuwe leidingen. Daarnaast zal overleg met andere belanghebbenden en met de omwonenden
plaatsvinden.
De planning tot realisatie bestaat uit de volgende stappen:
NRD-procedure – periode voorjaar 2020
NAM dient het concept-NRD in bij het bevoegd gezag, in dit geval het Ministerie van Economische Zaken
en Klimaat. Het Ministerie zal de commissie voor de m.e.r. vragen een werkgroep te formeren. Deze
werkgroep zal naar verwachting een bezoek brengen aan het project om zich te informeren op de
voorgenomen activiteit. Daarnaast zal het Ministerie zorgen dat de concept-NRD ter inzage wordt gelegd
met de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen. De commissie voor de m.e.r. komt met haar
advies met betrekking tot de NRD. Op basis van het eigen beleid, de zienswijzen en het advies van de
commissie voor de m.e.r. zal het Ministerie de formele NRD dan opstellen.
Aanvragen door initiatiefnemer – periode 2020 tot en met laatste kwartaal van 2020
In deze periode worden de ontwerpkeuzes uitgewerkt en worden technische en milieukundige
onderzoeken uitgevoerd. Op basis hiervan worden de aanvraagdocumenten opgesteld voor de benodigde
vergunningen en het Project-MER. Tevens vindt in deze periode de afstemming plaats met bevoegde
gezagen, belanghebbenden en de commissie voor de m.e.r.
Proceduretijd – Eind 2020 tot en met de zomer van 2021
Proceduretijd heeft betrekking op de benodigde periode voor de overheden, voor het beoordelen van de
documenten inclusief advies commissie voor de m.e.r. en bij een positieve beoordeling de aanpassing
bestemmingsplan en het opstellen van vergunningen. Formeel zouden de procedures parallel kunnen
worden doorlopen, met een maximale periode van 6 maanden. In de praktijk wordt rekening gehouden
met tot 9 maanden.
Beroepsperiode – tot de zomer 2022
Er zijn standaard beroepsperioden en proceduretijd voor het afhandelen van eventuele beroepen. Indien
geen beroep wordt aangetekend, komt deze periode te vervallen. De beroepsperiode kan een jaar duren,
maar dit kan mogelijk verder uitlopen bij aanhoudende bezwaren.
Detail Ontwerpfase – gedurende 2021
Nadat de vergunningen definitief zijn geworden (maar mogelijk nog niet onherroepelijk) staat de detail
uitwerking gepland gedurende 2021. Dit zou eventueel 9 maanden naar voren geschoven kunnen worden,
vanaf het indienen van de aanvragen. Indien er geen beroep wordt aangetekend zou dit tot een
versnelling van de doorlooptijd met 9 maanden kunnen leiden. Het detailontwerp wordt uitgewerkt,
rekening houdend met de voorwaarden uit de aangepaste bestemmingsplannen en de vergunningen.
Aanlegfase – gedurende 2022
In deze fase worden de werkzaamheden uitbesteed en wordt de aannemer geselecteerd. Vervolgens
worden de aanpassingen op de locaties uitgevoerd en de leidingsegmenten aangelegd.
P r o j e c t g e r e l a t e e r d
7-4-2020 CONCEPT NRD WATERINJECTIE FASE 2 REGIO
SCHOONEBEEK
BF5299IBRP01 01 21
Start gebruiksfase – vanaf eind 2022
De start van waterinjectie in de Drenthevelden vindt plaats vanaf eind 2022, nadat ook de oliewinning in
het Schoonebeekveld is toegenomen tot het oorspronkelijk beoogde niveau. Gedurende de productiefase
vindt monitoring plaats en jaarlijks rapportage aan de toezichthouder Staatstoezicht op de Mijnen.
Langere termijn – 6 jaarlijkse toetsing
De start van fase 2 waterinjectie valt ongeveer samen met de herafweging van waterinjectie bij de locaties
voor fase 1 in 2022. Een volgende herafweging is dan gepland voor 2028, waarbij de locaties voor
waterinjectie fase 1 en 2 samen kunnen worden meegenomen in het onderzoek.
26 juni 2024 | 1.07 MB | Hoort bij dossier Woo-verzoek, Stop Afvalwater Schoonebeek 23 april 2023