Notitie
Princetonlaan 6
3584 CB Utrecht
Postbus 80015
3508 TA Utrecht
www.tno.nl
T +31 88 866 42 56
F +31 88 866 44 75
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Aan
Gemeente Emmen, Gemeente Coevorden, Waterschap Vechtstromen en
Provincie Drenthe
Van
TNO Energy & Materials Transition unit, in samenwerking met en bijdrages van
KWR, team Water Treatment & Resource Recovery
Onderwerpn
Kwalitatieve evaluatie van RHDHV rapport “Onderzoek Oliewinning Schoonebeek”
Inleiding
Bij de oliewinning uit het Schoonebeek veld door de NAM komt productiewater vrij
dat vervolgens wordt geïnjecteerd in de ondergrond. Deze methode is
geselecteerd na afweging van alternatieven in de MER van 2005 en her-
afwegingen in 2016 en 2022.
De NAM heeft nu het voornemen om deze waterinjectie te verplaatsen van de
Twente gasvelden naar het Schoonebeek gasveld in Drenthe. Bestuurders van
betrokken gemeenten, waterschap en provincie hebben gevraagd hiervoor een
onderbouwing te krijgen, specifiek gericht op de situatie in zuidoost Drenthe, die
o.a. dient te bestaan uit een vergelijking met en tussen alternatieven voor de
verwerking van het productiewater. Hiervoor is door RHDHV voor enkele
voorkeursalternatieven een aanvullend onderzoek uitgevoerd met het accent op
vermindering van netto watergebruik en mijnbouwhulpstoffen evenals op
verhoging van veilige en verantwoorde winning en injectie. Dit onderzoek van
RHDHV en het resulterende rapport staan los van het formele vergunningstraject.
In het rapport van RHDHV is voor de vergelijking van de verschillende
verwerkingsalternatieven van het productiewater de CE-afwegingsmethodiek
gebruikt die in lijn is met de voorschriften in LAP3. Voor de toetsing van
milieuaspecten staat een zogenaamde Levenscyclusanalyse, veelvuldig
aangehaald als LCA, centraal in de CE-afweging.
Door de provincie Drenthe, de gemeenten Emmen en Coevorden en het
waterschap Vechtstromen is TNO als onafhankelijke onderzoeksorganisatie
gevraagd om een review uit te voeren van de onderbouwing van de Schoonebeek
waterverwerkingsvarianten zoals is geëvalueerd met de CE afwegingsmethodiek
in het onderzoek van RHDHV en welke beschreven staan in de eindrapportage
van 17 januari 2023.
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
2/18
Deze rapportage bestaat uit een hoofdrapport met publicatienummer BF5299-IB-
RP-OOS en als titel “Onderzoek Oliewinning Schoonebeek, inclusief CE-toetsing
en MKBA” en de volgende bijlagen1:
1. RHDHV, 2023, publicatienummer BF5299-IB-RP-CE-OOS, “CE-
afwegingsmethodiek inclusief Levenscyclusanalyse van alternatieven voor
de verwerking van productiewater oliewinning Schoonebeek”.
Dit bijlage rapport bevat de volgende twee bijlagen:
a. RHDHV, 2023, publicatienummer BF5299-RHD-ZZ-XX-RP-Z-0001,
“Levenscyclusanalyse (LCA) verwerkingsalternatieven”
b. NAM rapport EP202210201607, NAM, 2022, “Overkoepelende
Analyse Ondergrondse Risico’s Waterinjectie Schoonebeek
Zechstein”
2. CE Delft, 2022, publicatienummer 22.220267.149, “Maatschappelijke
Kosten en Baten Analyse Oliewinning Schoonebeek”
De review die is uitgevoerd vanuit drie onderzoeksgroepen van de TNO unit
Energy & Materials Transition, en met bijdrages vanuit het KWR team Water
Treatment & Resource Recovery, is alleen van kwalitatieve aard geweest en heeft
zich vooral gericht op de compleetheid van het hoofdrapport. Waar aanvullende
detaillering van de conclusies in het overkoepelende rapport gewenst is, zijn de
bijlagen op onderdelen geëvalueerd.
Het hoofdrapport van RHDHV is opgebouwd in drie onderdelen aan de hand van
daaraan gekoppelde onderzoeksvragen:
1. Nut en noodzaak oliewinning: Waarom nog oliewinning in de huidige
energietransitie? Wat is nut en noodzaak van de oliewinning Schoonebeek?
2. Verwerking van productiewater: Wat zijn de mogelijkheden voor verwerking
van productiewater nabij Schoonebeek? Wat is de beste
verwerkingsmethode?
3. Optimalisatie oliewinning: Hoe kan de oliewinning in Schoonebeek schoner en
beter worden voortgezet? Wat zijn de mogelijkheden voor:
a. Verminderen van energieverbruik, CO2- en stikstofuitstoot?
b. Slimmer en beter omgaan met mijnbouwhulpstoffen?
c. Beperken effect van watergebruik op waterhuishouding?
Voor onderdeel 2 zijn na selectie in de rapportage drie alternatieven bestudeerd
en getoetst en welke zijn:
• Alternatief 1, “Vast zout”. Volledig zuiveren van het productiewater tot schoon
zoet water. Er blijft een aanzienlijk zoutmengsel over dat verwerkt moet
worden.
• Alternatief 2: “Indikking”. Hier wordt de productiewater stroom ingedikt, zodat
gezuiverd zoetwater en een zoute brijnstroom overblijft. Injectie van de brijn
vindt plaats in de ondergrond in de buurt van Schoonebeek. Hierbij zijn twee
varianten bekeken.
1 Het hoofdrapport en de bijlagen zijn alle publiek beschikbaar als bijlage 3, 4, 4.1-
4.3 via https://emmen.bestuurlijkeinformatie.nl/Reports/Item/16be52fd-67a1-49ad-
8f2f-2a73fa2dd4aa
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
3/18
• Alternatief 3: Waterinjectie. De gehele productiewater stroom wordt in het
Schoonebeek gasveld geïnjecteerd.
De review heeft aan de hand van deze onderdelen (en de verdere onderverdeling
hiervoor) plaatsgevonden. Het proces en aanpak van de review wordt in de
volgende sectie verder toegelicht . Deze notitie behandeld daarna de
verschillende onderdelen van de eindrapportage van het RHDHV en omschrijft
wat voor de onderdelen in de uitgevoerde review is vastgesteld. De notitie wordt
afgerond met overkoepelende conclusies.
Aanpak uitgevoerde review
Na ontvangst van de rapportage van RHDHV inclusief alle bijlagen midden januari
2023 is het hoofdrapport geëvalueerd naar inhoud en verdeeld over verschillende
experts. Via deze verdeling zijn de volgende expertisegebieden betrokken bij de
review:
• Geowetenschappen (Energiewinning en opslag)
• Drink- en afvalwater behandeling & proces engineering
• Geohydrologie
• Levenscyclusanalyse en milieukunde
• Omgevingsmanagement en engineering
• Reservoir engineering
• Geomechanica en aardbevingsfysica
• Put engineering en integriteit.
De aan hen toegewezen delen van de rapportage zijn geëvalueerd en beoordeeld
door de experts met daarbij de vraagstelling of de gerapporteerde inzichten en
conclusies in kwalitatieve zin gerechtvaardigd worden door de beschreven
onderbouwingen. Hierbij is de belangrijkste insteek steeds geweest de
beoordeling van de compleetheid van de rapportage met minimale aandacht voor
de gehanteerde methodologie en kwantificering. Verder zijn hierbij, waar nodig,
onderliggende bijlagen nagetrokken en wat ook geldt voor de referenties2 die zijn
gehanteerd in het hoofdrapport en de bijlagen.
De bevindingen zijn eerst gezamenlijk besproken voordat deze door de betrokken
experts zijn vastgelegd in beschrijvingen. Vervolgens zijn deze beschrijvingen
besproken door alle experts om de overkoepelende conclusies vast te stellen.
Hierna zijn alle beschrijvingen en de conclusies geïntegreerd in een concept van
deze notitie. Na afronding van de concept notitie is deze ter beschikking gesteld
aan de pen voerende opdrachtgever ter voorbereiding op een mondelinge
toelichting door TNO op donderdag 2 februari 2023. Daarnaast is de concept
notitie bij TNO en bij KWR bekeken en nagelopen door enkele personen die niet
bij de review zijn betrokken. Daarbij is vooral gekeken naar de formuleringen in de
notitie van de conclusies en de onderbouwing daarvan.
2 Alle referenties zijn publiek toegankelijk, behalve referentie 19 van bijlage 1b.
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
4/18
Leeswijzer
In de volgende drie secties van deze notitie wordt stilgestaan bij wat is vastgesteld
in de review van de rapportage van RHDHV. Hierbij wordt steeds zoveel mogelijk
verwezen naar de betreffende onderdelen van de rapportage, wordt vaak dezelfde
terminologie gehanteerd als in de rapportage, en is verder weinig sprake van
duiding en uitleg voor lezers die niet in een bepaalde mate inhoudelijk onderlegd
zijn. Voor die groep lezers zou het aan te raden zijn om (eerst) zich te richten op
de overkoepelende conclusies in de afsluitende sectie van deze notitie.
Onderzoeksvraag 1: Nut en noodzaak
Dit betreft vooral hoofdstuk 2 uit het hoofdrapport, ondersteund door bijlage 2
aangaande de Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse (MKBA) voor de
Oliewinning Schoonebeek. Deze bijlage is al voor het gereedkomen van het
hoofdrapport gepubliceerd3.
In dit onderdeel van het gerapporteerde onderzoek betreffende nut en noodzaak
van oliewinning bij Schoonebeek, zijn twee niveaus te onderscheiden. Deze
niveaus betreffen het nationale niveau en het regionale niveau, waarbij voor het
regionale niveau ook de regio over de grens in Duitsland is meegenomen. Op
nationaal niveau is gebruik gemaakt van de hiervoor genoemde MKBA uitgevoerd
door CE Delft, terwijl regionale nut en noodzaak is gebaseerd op informatie
afkomstig van de NAM. De voorliggende review van nut en noodzaak heeft zich
beperkt tot de juiste weergave van de conclusies uit het CE Delft-rapport in het
hoofdrapport “Onderzoek Oliewinning Schoonebeek”. Daar de conclusies in het
hoofdrapport nagenoeg letterlijk uit de MKBA-studie zijn overgenomen, sluiten
beide rapporten naadloos op elkaar aan.
In de regionale context is de betekenis van oliewinning bij Schoonebeek voor de
regionale economie en werkgelegenheid geschetst. Aspecten van veiligheid en
milieu zijn voor nut en noodzaak op het regionale niveau niet in beeld gebracht.
Onderzoeksvraag 2: Verwerkingsopties
productiewater
Dit betreft vooral het hoofdrapport, hoofdstukken 3-5, met bijlagen 1, 1a en 1b
(CE-toetsing, LCA en risico’s). De uitkomsten van de review wordt beschreven in
de volgende subsecties aangaande zuiveringsopties, injectieopties, selectie van
short list met alternatieven, en CE-toetsing van deze alternatieven.
Zuiveringsopties en afweging
De conceptuele benadering van de behandeling van het productiewater is als
goed beoordeeld. Wat in de review echter naar voren is gekomen zijn zorgen
betreffende de optimistische toon van de conclusies en beweringen in het rapport,
zowel waar het gaat om de uiteindelijke waterkwaliteit en mogelijkheden die dat
geeft de reststoffen commercieel te kunnen vermarkten. We denken dat er veel
3 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2022/12/09/toezending-
mkba-oliewinning-schoonebeek
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
5/18
(pilot)onderzoek nodig zal zijn om vast te stellen of en hoe in de praktijk de doelen
behaald zouden kunnen worden, en de technologieën en behandelingsprocessen,
die in het rapport worden beschreven, te valideren. De waterkwaliteit geeft reden
om te verwachten dat de benodigde processen erg kostbaar zullen blijken te zijn.
Bovendien zal, ongeacht het behandelingsalternatief dat zal worden geselecteerd,
een pilotplant onderzoek van minstens een jaar nodig zijn, voordat het
procesontwerp definitief kan worden gemaakt. De behandeling van dit type water
voor hergebruik of injectie in de ondergrond is zeer uitdagend en tot nu toe zelden
succesvol gebleken bij toepassing op grote schaal. Het TRL-niveau ('technology
readiness level') van enkele van de hier voorgestelde technologieën moet grondig
worden bestudeerd en vastgesteld voor deze specifieke situatie en dit specifieke
water, voordat de geschiktheid van technologieën voor implementatie op grote
schaal kan worden vastgesteld.
Er worden veel aannames gedaan in het conceptuele behandelingsproces. Deze
aannames moeten grondig worden bestudeerd om de effectiviteit van de
behandelingsprocessen en het hergebruik van de zouten, zoals voorgesteld, te
kunnen waarborgen, de waterkwaliteit van het verwachte ultra-pure water dat
wordt geproduceerd te kunnen garanderen, en de reststoffen en –stromen (brijn,
zouten en andere afvalstromen) veilig te kunnen verwerken c.q. opslaan. Hierbij
moet zeker voldoende aandacht worden besteed aan de veranderingen in kwaliteit
en hoeveelheid van het water die zich in de loop van de tijd kunnen voordoen.
In het rapport worden te weinig waterkwaliteitsparameters genoemd. Zo ontbreken
data over het gehalte aan organische stof en stikstofverbindingen in het
productiewater. Dergelijke data zijn nodig om te kunnen beoordelen welke
technieken effectief kunnen zijn en wat de kwaliteit van het geproduceerde water
en de reststromen kan zijn. Verder ontbreken gegevens over hulpstoffen als anti-
fouling en anti-scaling chemicaliën, chemicaliën die voor ‘cleaning in place’ en
dergelijke worden gebruikt tijdens de behandeling van het productiewater. Deze
komen uiteindelijk ook in het water of de reststromen terecht, en moeten dus wel
bekend zijn om goede beslissingen te kunnen nemen over het te volgen traject.
Algemene opmerkingen bij hoofdstuk 3 in Hoofdrapport
• Het realiseren van een Zero Liquid Discharge (ZLD) proces ligt volgens de
betrokken reviewers niet voor de hand, vanwege zowel economische,
technische, sociale en milieuoverwegingen. De samenstelling van het
zoutmengsel vraagt om een specifieke behandelingsstrategie en actieplan,
waarmee de haalbaarheid van de toeleveringsketen vastgesteld kan worden.
Er zijn diverse aandachtspunten, die de realisatie (sterk) kunnen bemoeilijken.
• De behandeling van brijn en reststoffen vormt een uitdaging die in deze studie
of in een vervolgstudie zeker goed moet worden bestudeerd, voordat een
beslissing genomen kan worden wat de beste strategie zou zijn. Hiervoor is
het nodig dat zowel de brijn als de reststromen (zoals terugspoelwater met
vaste stof, chemicaliën die nodig zijn om membranen schoon te maken en
fouling/scaling te voorkomen) volledig gekarakteriseerd worden, en dat deze
informatie wordt meegewogen in een risico-inventarisatie voor injectie in de
ondergrond.
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
6/18
• Er wordt gesproken van een realisatietermijn van minimaal vier jaar, inclusief
het verkrijgen van vergunningen, de bouwfase en het testen en eventueel
bijstellen van de waterzuivering. Dit lijkt ons te optimistisch en minstens vijf tot
zes jaar is in onze optiek realistischer.
Detail opmerking bij paragraaf 3.2 in Hoofdrapport
• Het is onduidelijk welke additieven, chemicaliën en biociden aan het water
worden toegevoegd tijdens de stabilisatie en het schoonmaken van de
membranen (Cleaning in place; CIP). Voorts wordt in het stuk niet duidelijk
gemaakt wat er met deze stoffen zal gebeuren in het behandelingsproces.
Waarschijnlijk zullen ze in het geïsoleerde zout terechtkomen, waardoor dit
vervuild raakt en lastiger hergebruikt kan worden. Bovendien moet er rekening
mee worden gehouden dat tijdens opslag van dit materiaal deze stoffen
kunnen uitlogen.
Detail opmerkingen bij paragraaf 4.2 Reststoffen, in Bijlage 1
• Bij een onthardingsstap slaan carbonaten neer. Hierdoor kan inderdaad
zuiverder zout worden verkregen. Het water bevat echter vrij weinig
bicarbonaat, in elk geval onvoldoende om twee- en driewaardige ionen te
verwijderen. Verderop wordt wel aangegeven dat bicarbonaat zal moeten
worden toegevoegd.
• Het gevormde carbonaat zal allerlei metalen bevatten. Het is niet duidelijk of
er (veilige) toepassingen voor een dergelijk mengsel zijn. Tolerantiegrenzen
voor verontreinigingen in het carbonaat bv. zware metalen, ontbreken. Het is
belangrijk al vanaf het begin uit te zoeken wat de speelruimte is, en of het
realistisch is dat aan de eisen voldaan kan worden, en welke technische
mogelijkheden hiervoor bestaan.
• Er is sprake van een gedeeltelijke zuivering. Het is onduidelijk hoe die
plaatsvindt en in het geval van omgekeerde osmose ('reverse osmosis', RO)
de kwaliteit van het permeaat (verdunde oplossing na waterzuivering) voldoet
aan de eisen voor lozing op oppervlaktewater.
Injectieopties en afweging
Bij de afweging van de injectieopties wordt de technische haalbaarheid van twee
opties in detail uitgewerkt (hoofdstuk 4 in hoofdtekst en bijlage 1). Deze twee
opties betreffen die van injectie van al het productiewater in het Schoonebeek gas
veld en injectie van ingedikt brijn in het Schoonebeek oliereservoir of in een
aquifer bij dit reservoir. Daarvoor heeft al een voorselectie plaatsgevonden waarin
een aantal opties is afgevallen:
• De opties om in verder weg gelegen velden te injecteren zijn afgevallen
vanwege hogere kosten en risico’s door lange transportleidingen (Bijlage 1,
sectie 3.2.3).
• Injectie in de Limburg groep is afgevallen vanwege lage injectiviteit (Bijlage 1,
sectie 4.3).
• Injectie van het productiewater zonder indikken in het Schoonebeek olieveld is
afgevallen vanwege te hoog oplopende druk (Bijlage 1, sectie 3.2.3).
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
7/18
De technische haalbaarheid focust op opslagcapaciteit en de aanwezigheid van
voldoende injectiviteit met in stand houding van de bestaande olieproductie (met
gebruikmaking van stoom). Conclusies over aanwezige opslagcapaciteit en
injectiviteit zijn niet technisch onderbouwd en kunnen derhalve niet in detail
gecontroleerd worden.
Op basis van de gepresenteerde informatie, lijken de gekozen alternatieven voor
ondergrond injectie het meest kansrijk. Afgezien van wat hiervoor is aangegeven
zijn er geen duidelijke omissies gezien in de besproken opties en in de analyse
van de technische haalbaarheid.
Hieronder worden een aantal opmerkingen gedaan voor verbetering en
aangegeven waar betere onderbouwing nodig is:
• In de technische afweging wordt de injectie van ingedikte brijn in het gasveld
niet expliciet besproken, terwijl dat in de alternatieven die uitgewerkt worden in
hoofdstuk 5 wel een variant is (variant 2b). Het zou goed zijn als dat expliciet
in de tekst wordt meegenomen.
• Een korte samenvatting van de afgevallen opties en waarom die zijn
afgevallen zou nuttig zijn in het rapport.
• Er wordt gesteld dat de injectiviteit voor water goed is (sectie 4.4.3). De
onderbouwing hiervan wordt niet gegeven, maar de latere opmerking geeft
wel enige informatie: “Aangezien de mobiliteit van injectiewater 10 tot 100
keer kleiner is dan die van het aardgas, zal de daadwerkelijke
injectiecapaciteit waarschijnlijk lager uitvallen”. Voor variant 2b, waarbij
(koude) ingedikte brijn geïnjecteerd wordt ligt dit waarschijnlijke in de orde van
100 keer kleiner of lager. Bovendien kan neerslag van mineralen de
injectiviteit verder verlagen voor de ingedikte brijn. Dit wordt niet benoemd.
• Er wordt geen informatie gegeven over de verwachte injectiviteit bij de
verschillende injectie opties. Hierdoor is het niet mogelijk de schattingen voor
de aantallen putten en energie verbruikt te toetsen.
Selectie van short list met alternatieven
Dit betreft de hoofdstukken 2 en 3 van bijlage 1.
De totstandkoming van de uitgebreide lijst met opties vond plaats bij eerdere
gelegenheden in de periode van 2006 tot 2022 en valt buiten het bestek van de
voorliggende review. De groepering in clusters en thema’s is logisch opgebouwd
met een set van 7 criteria die een breed scala van aspecten afdekt. Het criterium
“Veilig en gezond” is een uitsluitende maatstaf die echter niet expliciet in de
beschrijving van de selectie is opgenomen. De overige criteria zijn duidelijk
uitgewerkt.
De verschillende opties per thema en cluster zijn geëvalueerd en de meest
aantrekkelijke opties zijn geselecteerd die vervolgens aan een nadere afweging
zijn onderworpen. De opties voor lozing van schoon water op zee vergen
waterzuiveringstechnologie die volgens de experts in de onderhavige review een
grote uitdaging zal vormen en de rapportage optimistischer wordt voorgesteld dan
zij in werkelijkheid lijkt te zijn. In de selectie van de drie alternatieven verdient de
uiteindelijke afhandeling van de reststromen, in het bijzonder de opslag in een
deponie, meer aandacht. In de LCA is deze stap buiten beschouwing gelaten. De
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
8/18
selectie van alternatieven dient systematisch en nauwkeurig te zijn omdat het
resultaat de verdere afweging van alternatieven direct beïnvloed. Een tabel met de
uitgebreide lijst van opties en de scores op de selectiecriteria zou hierin
behulpzaam kunnen zijn.
CE-toetsing alternatieven
In het vervolg wordt er per alternatief en via de verschillende onderdelen van de
CE-toetsing (hoofdstuk 5 in het hoofdrapport en bijlagen 1, 1a en 1b) beschreven
wat er door de reviewers is vastgesteld. Voorafgaand hieraan dient te worden
aangegeven dat in paragraaf 4.6 van bijlage 1 wordt gesproken over 'realiseerbare
alternatieven' en later in hoofdstuk 12 worden afwegingen gemaakt ten aanzien
van de alternatieven met de aanname dat ze technisch haalbaar. Zoals opgemerkt
aan het begin van deze sectie is dit echter nog geenszins zeker vanuit het
oogpunt van waterzuivering.
Alternatief 1: Vast zout
Deze zuiveringstechniek is extreem duur en wordt op dit moment niet geadviseerd
noch ergens overwogen toe te passen. Het vereist een erg groot concentratie- en
verdampingssysteem. Bovendien is de verwachting dat de verdampers niet lang
mee zullen gaan vanwege de aanwezige recalcitrante organische en
anorganische verontreinigingen en olieresten. De verwachting is dat hier nog
innovaties nodig zullen zijn om dit concept op grote schaal te garanderen en toe te
kunnen passen.
In stap 1 van deze techniek wordt aangegeven dat er een voorzuivering zal
plaatsvinden om olieachtige stoffen te verwijderen. Deze voorbehandeling zou
plaatsvinden door middel van IGF (induced gas flotation) gevolgd door NSF
(nutshell filtration), maar er is eerst nog onderzoek nodig om te kunnen vaststellen
hoe effectief deze combinatie van processen in dit systeem zal zijn.
Voor deze techniek wordt stap 2 in zowel het rapport als in de bijbehorende
bijlagen zeer summier besproken. Er wordt in de bijlagen alleen genoemd dat
mechanische dampcompressie wordt toegepast. Uit een andere bijlage, met LCA-
informatie kunnen meer details van dit proces worden verkregen. Ook hier blijft de
opmerking dat er eerst toch onderzoek nodig zal zijn om de effectiviteit van de
verschillende processtappen te kunnen vaststellen. Het kan niet bij voorbaat
worden aangenomen dat deze methode voldoende effectief zal zijn in deze matrix.
Stap 4 van de techniek behelst een kristallisatieproces, waarbij de brijn wordt
ingedampt met behulp van een centrifuge en ontwatering. “Indamping” betreft
echter een thermisch proces, en centrifugeren en ontwatering zijn andere
processen.
Voor alternatief 1 verwachten we dat het technisch en financieel beter zou zijn het
water volgens het behandelingsschema van alternatief 2 te behandelen, en het
vervolgens te concentreren en het water in de brijn te verdampen. Later in de
rapportage wordt inderdaad alternatief 1 als minder gunstig beoordeeld.
Er is verder sprake van een onthardingsproces om zware metalen te verwijderen.
Hierbij worden met behulp van bicarbonaat en loog meerwaardige metaalionen
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
9/18
(waaronder zware metalen en calcium) verwijderd. Het is niet duidelijk wat er met
deze vaste afvalstof gebeurt. In de bijlage worden hier toepassingen voor
genoemd (zie beneden), maar hierbij moet worden opgemerkt dat de geïsoleerde
materialen zeer waarschijnlijk erg verontreinigd zullen zijn, wat (veilige)
toepassingen zal bemoeilijken.
In Bijlage 1 hoofdstuk 5 worden meer details gegeven van alternatief 1. Hierbij
gelden de volgende opmerkingen en overwegingen:
• Om een zuiver zout te verkrijgen worden voor verdampen andere stoffen uit
het water verwijderd. Dit heeft betrekking op olieachtige stoffen. Wat er met
bijvoorbeeld zware metalen en andere organische verbindingen gebeurt is
onduidelijk. Die verdwijnen dan niet, en komen mogelijk in de kalk terecht. Dit
komt later echter enigszins ter sprake, maar wij betwijfelen dat de zouten ver
genoeg gezuiverd kunnen worden om één of andere vorm van hergebruik
mogelijk te maken. Overigens wordt in de bijlage met de LCA-studie ook
aangegeven dat deze reststoffen in afgesloten big-bags moeten worden
opgeslagen.
• In stap 3 van deze zuiveringstechniek komt de kristallisatie van zout aan bod.
Het ontstane zout zal ook zware metalen en dergelijke bevatten, wat de
toepassingsmogelijkheden beperkt. Het is niet duidelijk of praktisch en op
grote schaal zware metalen en calcium apart via twee achtereenvolgende
onthardingsprocessen uit het water te verwijderen zijn.
• Voor de 2e aangegeven variant voor de optimalisatie van de afzet van zout
geldt dat het lozen van zoet water alleen mogelijk is als is vastgesteld dat de
kwaliteit voldoende is. Dit zal eerst moeten worden bepaald. Het is te
optimistisch hier meteen vanuit te gaan.
Alternatief 2: Indikken
De voorzuivering voor dit alternatief wordt niet beschreven in het rapport of Bijlage
1. Informatie hierover is alleen te vinden in bijlage 1a. Het is voor een goede
afweging van de alternatieven wel belangrijk het volledige proces te beschrijven,
ook in de hoofdstukken en bijlagen die over het behandelingsproces gaan.
Er wordt verder te weinig informatie gegeven over de verwijdering van organische
stoffen. In het overzicht worden geen gegevens gepresenteerd over het gehalte
aan organische stoffen: TOC (Total Organic Carbon, maat voor gehalte aan
organisch materiaal) en CZV/BZV (chemisch en biologisch zuurstofverbruik). De
totale gehaltes aan stikstof en ammonia, en de technieken waarmee die
verwijderd zouden worden, ontbreken eveneens. Behandeling leidt tot de vorming
van een stroom terugspoelwater met chemicaliën, waarvan niet duidelijk is hoe
deze verder behandeld zal worden.
In stap 4 van dit zuiveringsproces wordt de zoutverwijdering besproken. Die is via
membranen alleen mogelijk met omgekeerde osmose. Het is de vraag hoe goed
dat gaat werken met deze waterkwaliteit, en wat de kwaliteit van het permeaat
(verdunde oplossing na waterzuivering) dan zal zijn. Dit zal goed moeten worden
uitgezocht, voordat lozings- of gebruiksmogelijkheden in beeld kunnen worden
gebracht. Het is te optimistisch er meteen vanuit te gaan dat dit zeer schoon water
oplevert. Daarnaast wordt er een recovery voorgesteld van 75-90 %, maar dat lijkt
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
10/18
veel te optimistisch ingeschat. Het totale gehalte aan opgeloste stoffen (zouten) is
vergelijkbaar met of zelfs hoger dan dat in zeewater, en daar wordt een recovery
van 40 – 60 % gerealiseerd. Dit water bevat ook nog BTEX en andere organische
verbindingen, die de recovery zullen verlagen.
In paragraaf 9.2 van bijlage 1 worden een aantal behandelingstappen genoemd,
die kunnen worden toegepast om het productiewater te zuiveren en in te dikken.
De conclusie zou echter moeten zijn dat een aantal mogelijkheden is voorgesteld,
waarvan de geschiktheid door middel van pilot-onderzoek verder moet worden
vastgesteld.
In hoofdstuk 6 van bijlage 1 worden meer details gegeven van alternatief 1. Hierbij
gelden de volgende opmerkingen en overwegingen:
• Er is onderzoek nodig om te zien of de hier voorgestelde technieken
inderdaad het beoogde resultaat opleveren met dit uitgangswater. Dat geldt
niet alleen voor de beginsituatie, maar er moet hierbij ook rekening worden
gehouden met de variaties die in de loop van de tijd zullen optreden in de
waterhoeveelheid en -kwaliteit. Dit wordt ook wel aangegeven, maar het is
een belangrijke opmerking, die zeker gevolgen zal hebben voor de uitvoering
van het pilotonderzoek. Tijdens de pilotfase moet hier dus ook zeker aandacht
aan worden besteed, waardoor deze fase langer zal duren dan gebruikelijk.
• Een RWZI type installatie is geschikt om AOC (assimileerbaar organisch
koolstof) te verwijderen, maar is niet geschikt om bijvoorbeeld zware metalen
of zouten te verwijderen, of grotere organische moleculen. De samenstelling,
die naar verwachting niet constant zal blijven, zal over de tijd gecontroleerd
moeten worden om te besluiten of het water geloosd kan worden.
• Hier wordt inderdaad aangegeven dat de kalk waarschijnlijk allerlei andere
metalen zal bevatten, en daardoor niet herbruikbaar zal zijn. Een vergelijkbare
situatie zal zich zeer waarschijnlijk voordoen met het gevormde
natriumchloride.
Alternatief 3: Waterinjectie
Om reden dat de tekst over waterinjectie in hoofdstuk 7 van bijlage 1 zeer beperkt
is, is de uitkomst van de review ook beknopt.
In algemene zin kan over dit hoofdstuk worden aangegeven dat de schatting van
het energie verbruik niet is te toetsen, omdat de injectiviteit niet bekend is. Voor dit
alternatief zijn 4 putten voor injectie (en 2 reserve) voorzien, wat ruim klinkt. Dit
heeft weinig invloed op de verdere analyse.
De risico’s behorende bij waterinjectie worden hierna in de sectie “Risico’s
waterinjectie” besproken.
Risico’s lekkage bij waterzuivering, -transport en lozing
De risico’s van lekkage bij transport hangen af van de tijdigheid waarmee een
lekkage gedetecteerd kan worden. Als het tijdig gebeurt zijn de risico’s beperkt
(10.1, 10.2.2 en 10.2.3 in bijlage 1). Er wordt gesteld dat met monitoring van de
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
11/18
druk grote lekkages geconstateerd kunnen worden. Dit moet nader uitgewerkt
worden waarbij ook debietmonitoring voor en na transport is te overwegen. Met
zorgvuldige aanleg, bedrijfsvoering, monitoring en opvolging van de monitoring is
verontreiniging van het grondwater te voorkomen.
Er wordt gesproken over risico’s die te maken hebben met processen die niet
goed functioneren, en optredende lekkages. Het is echter nog maar de vraag of
de voorgestelde zuiveringsprocessen leiden tot de beoogde kwaliteit van de
reststromen en reststoffen die hergebruikt zouden moeten worden. De
aanwezigheid van bepaalde verontreinigingen hierin brengen ook risico’s met zich
mee voor het hergebruik (en daarmee samenhangend transport). Aangezien de
samenstelling van het productiewater onvoldoende bekend is (de tabel is
onvolledig) en deze samenstelling bovendien in de loop van de tijd verandert,
kunnen deze risico’s op dit moment niet in kaart worden gebracht. Het is wel
noodzakelijk dit te doen voordat wordt besloten dat hergebruik mogelijk is.
Verder is geen rekening gehouden met het feit dat de waterkwaliteit in de loop van
de tijd kan veranderen, wat risico’s inhoudt voor het functioneren van de
processen. Idealiter is dit echter te ondervangen bij de opzet van de processen.
Er wordt een risico beschreven per component, maar niet wat het risico is voor de
operators die ermee te maken krijgen.
Risico’s waterinjectie
De inschatting van de ondergrond risico’s bij injectie (lekkage bij putten,
aantasting zoutlaag, aardbevingen) staat beschreven in secties 10.2.4 tot 10.2.7 in
bijlage 1, en met verdere onderbouwing in bijlage 1b. De onderbouwing van de
verschillende risico’s heeft verschillende maten van detail, waarbij risico’s ten
gevolge van zoutoplossing en op seismiciteit in meer detail zijn geanalyseerd dan
de andere risico’s. De mogelijke risico’s bij waterinjectie zijn goed in beeld
gebracht. De uiteindelijke risicobeheersing zal afhangen van de implementatie en
de detailinvulling van de voorgestelde maatregelen (met name frequentie van
metingen en controles) die in dit stadium nog niet bekend zijn.
De uitwerking van de verschillen tussen ondergrond risico’s bij injectie in de
aquifers van het olieveld en bij injectie in het Schoonebeek gasveld is beperkt. Dit
geldt ook voor de verschillen in risico’s bij injectie met productiewater en bij
injectie van ingedikte brijn. De analyse en mitigatie van risico’s is grotendeels
generiek opgeschreven (met name in bijlage 1b) en niet specifiek gemaakt voor
de verschillende velden met andere diepte, druk, temperatuur, gesteente-
eigenschappen en aantallen putten en de verschillende debieten en
eigenschappen van de injectievloeistof. Hoewel in de tekst soms wel aan
verschillen wordt gerefereerd, is hier weinig van terug te zien in de tabellen.
Bijvoorbeeld in de Tabellen 10-5 en 10-7 hebben alternatief 2 met variant a, of met
variant b, en alternatief 3 exact dezelfde scores. Alleen voor zoutoplossing wordt
een onderscheid gemaakt, aangezien er bij het Schoonebeek olieveld geen
zoutlagen aanwezig zijn.
Aangaande het risico op lekkage bij putten is vastgesteld dat hoofdstuk 5 in bijlage
1b met betrekking tot de risico analyse niet overal consistent en compleet is.
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
12/18
Sommige aspecten moeten (o.a. in samenspraak met SodM) nog uitgewerkt
worden, waardoor het met deze informatie niet toetsbaar is of de risicobeheersing
(zoals bv. via monitoring) adequaat is of niet. De industriestandaard Duurzaam
Putontwerp Geothermie4 heeft een gestructureerde beschrijving van mogelijk
faalscenario’s die als voorbeeld gebruikt zou kunnen worden voor de analyse in dit
hoofdstuk 5.
Voor het risico op aantasting van de zoutlaag geldt dat voor alternatief 2b het
risico op zoutoplossing vergelijkbaar is aan die bij alternatief 3 (Tabel 5-1). Dit is
echter niet intuïtief aangezien de ingedikte brijn een aanzienlijk hogere saliniteit
heeft dan het productiewater en heeft dit daarom verdere onderbouwing nodig.
Hetgeen in de rapportages staat voor het risico op aardbevingen geeft aanleiding
tot de volgende opmerkingen:
• De risico’s van temperatuurverandering op seismiciteit worden erkend, maar
niet structureel meegenomen in de risico analyse. Zo wordt de verwachte
temperatuur van het te injecteren water in hoofdstuk 10 van bijlage 1 niet
genoemd, terwijl dit wel een belangrijke parameter is voor het risico op
seismiciteit. Ook bij preventieve maatregelen (sectie 10.2.7 bijlage 1) komt dit
niet terug (bv door putplaatsing).
• De conclusie op pagina 16 (bijlage 1) “Bij de waterinjectie opties zijn de
mogelijkheid van aardbevingen of lekkage uit het reservoir de belangrijkste
risico’s. Om dit te voorkomen zijn de putten en velden zodanig gekozen dat er
geen aardbevingen of lekkage meer worden verwacht.” Dit is te sterk
uitgedrukt. In andere delen document wordt terecht gesproken over ‘beperken
van het risico’ of ‘maken de kans op het induceren van aardbevingen niet
waarschijnlijk”. Zo is bijvoorbeeld de aanwezigheid van breuken niet altijd van
tevoren bekend, waardoor daar bij de plaatsing van putten geen rekening mee
gehouden kan worden.
• Het statement “Echter, vanwege de diepere ligging van de velden in Drenthe
zal daar de impact van mogelijke bevingen op de bovengrond kleiner zijn.” (in
bijlage 1b) hangt af van de magnitude van mogelijke bevingen. Als de
magnitudes ook hoger zijn op de grotere diepte van de Drenthe velden
compenseert dat het diepte effect op bovengrondse bewegingen.
Naast aardbevingen kan ook bodemdaling/stijging optreden als gevolg van de
drukveranderingen door productie en injectie. In de CE toetsing is alleen het effect
van zoutoplossing op bodemdaling meegenomen. De bodemdaling/stijging
effecten van drukveranderingen missen de reviewers in de analyse.
Life Cycle Analysis
Een inhoudelijke toetsing van de LCA zoals beschreven in bijlage 1a is niet
mogelijk, omdat er geen inzicht is gegeven in de modellering van de verschillende
4 https://geothermie.nl/actueel/nieuws/geothermie-nederland-bundelt-ruim-10-jaar-
ervaring-in-eigen-industriestandaard-duurzaam-putontwerp/
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
13/18
mogelijkheden. Het is bijvoorbeeld niet duidelijk welke specifieke Ecoinvent-
processen5 zijn gebruikt voor alle processen die plaatsvinden.
Over de beschreven uitgangspunten en de weergegeven resultaten kan wel iets
gezegd worden. Er is voor gekozen om de milieu-impact te berekenen met behulp
van een LCA die is opgesteld volgens de richtlijnen die in de LAP3 voor een LCA
zijn gesteld. Daarin is beschreven dat de database Ecoinvent 3.3 (of een meer
recente versie wanneer die beschikbaar is) gebruikt moet worden en dat de
methode voor het berekenen van de milieueffecten de ReCiPe 2016 methode is.
Hieraan voldoet de LCA.
Bij het doel van het onderzoek van de LCA wordt geschreven dat “De LCA is
conform de opzet van de afwegingsmethodiek uitgevoerd volgens de in het LAP2
(inmiddels LAP 3) voorgeschreven methodiek”, en wordt er verwezen naar het
LAP3 document. In de LAP3 wordt geschreven dat “de functionele eenheid van de
mLCA [multi-cyclus LCA] de verwerking van één ton materiaal, met een zekere
kwaliteit, op het moment direct na inzamelen of afdanking, waarbij de vrijkomende
secundaire grondstoffen en/of residuen gedurende drie achtereenvolgende cycli
worden gevolgd.” Als secundaire grondstoffen en/of residuen minder dan drie cycli
meegaan, dan wordt voor dat deel gemodelleerd tot er geen materiaal in de keten
meer over is. Het aspect van multi-cyclus LCA, om drie achtereenvolgende cycli te
volgen is echter niet van toepassing op de uitgevoerde LCA. Voor de beoordeling
van welk toe te passen alternatief is dat echter geen probleem. De vraag is wel of
de gekozen functionele eenheid de juiste weergave zal geven.
Er is in het gerapporteerde onderzoek gekozen voor een functionele eenheid van
een m3 productiewater en de resultaten zijn berekend voor een drietal zichtjaren.
In de tijd is de verwachting dat er meer/minder energie-/materiaalverbruik zal zijn,
wat invloed heeft op de milieu-impact. Een functionele eenheid van al het
productiewater dat vrijkomt over een periode van 25 jaar (zoals uitgangspunt is in
het hoofdrapport), zou een beter inzicht geven (in ieder geval is niet uitgelegd wat
het gevolg voor de resultaten zou kunnen zijn van de gekozen methode).
Wat betreft de scope is ervoor gekozen om de aanleg van de
behandelingsinstallaties en andere kapitaalgoederen niet mee te nemen in het
onderzoek. In veel gevallen is de bijdrage van kapitaalgoederen niet significant,
maar wanneer voor het ene alternatief duidelijk meer grondstoffen nodig zijn voor
de installaties dan voor een ander alternatief in een betrekkelijk korte periode, zou
dat van invloed kunnen zijn op de conclusies. In ieder geval is er in sommige
situaties gekozen voor corrosieresistente materialen, die waarschijnlijk een hogere
impact op het milieu hebben (als gevolg van winning- en productieprocessen) dan
niet-corrosieresistente materialen.
5 Ecoinvent is de database die is gebruikt voor de LCA en zoals staat beschreven
in bijlage 1a.
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
14/18
Wat mist bij een betere beoordeling van iedere optie is een procesboom,
vergelijkbaar met figuur 3-1, maar dan met de hoeveelheden van materialen,
energieverbruik en emissies.
De hoeveelheden in de tabellen 3-1, 3-2 en 3-3 lopen van jaar 1 t/m 19, waarbij
het eerste en het laatste jaar beduidend lager zijn dan de jaren erna,
respectievelijk ervoor. Het is de reviewers onduidelijk waarom dat het geval is.
Voor de stort van de materialen zijn alleen de extra materialen zoals big-bags en
zand meegenomen voor de stort. In de achtergronddatabase (Ecoinvent) zijn ook
andere processen op een stortplaats gemodelleerd. In de review is niet duidelijk
gebleken waarom deze buiten beschouwing zijn gelaten.
Bij de beschrijving van destillaat nabehandeling staat geschreven: “De
concentraties aan zouten en ammoniak in het nabehandelde water bedragen naar
schatting respectievelijk 50 mg/l en 2-3 mg/l. deze concentraties zijn
respectievelijk aanzienlijk lager en vergelijkbaar met de concentraties van zouten
(≤ 300 mg/l) en ammoniak ((≤ 2,8 mg/l) van oppervlaktewater in het
Stieltjeskanaal. Omdat het destillaat schoner is dan het water in het ontvangend
oppervlaktewater zijn er in relatie tot lozing geen emissies beschouwd.”
Vanuit onze review wordt echter betwijfeld of dit terecht is gezien de vraag: Als je
iets stort/loost op een plek die viezer is dan wat je stort doen de mogelijk
milieueffecten er niet toe? Vanuit onze optiek zouden deze stoffen als emissies
naar water gemodelleerd moeten worden.
De rapportage mist de nodige gevoeligheidsanalyses. In de LAP3 staat
beschreven welke gevoeligheidsanalyses uitgevoerd zouden moeten worden. Een
voorbeeld van een aanname waarvoor een gevoeligheidsanalyse gewenst is, is
genoemd in volgend citaat “De consumptie van ClO2 [chloordioxide] is ongeveer 8
maal lager ingeschat. In dit onderzoek is op basis van praktijkervaringen bij
bijvoorbeeld raffinaderijen aangehouden dat niet 10% maar 90% van de H2S bij
strippen van productiewater wordt afgevoerd in het stripgas, waardoor ook de
ClO2-consumptie voor oxidatie van resterende H2S ongeveer 8 maal lager is
geschat.” Daarnaast missen zwaartepuntanalyses, zodat inzichtelijk zou worden
welke processen in welke mate bijdragen aan de milieu-impact van een alternatief.
Er zijn wel resultaten gegeven, maar deze zijn niet geïnterpreteerd in de LCA zelf.
In bijlage 1 is dat wel gedaan. Daar zijn echter de resultaten teruggebracht tot ‘-‘, ‘-
- ‘ en ‘0’. Hiermee is een weging toegepast van de verschillende categorieën,
waarmee is afgeweken van de weging zoals die in LAP3 beschreven staat
(verschillende perspectieven en een gemiddelde daarvan). Tabel 5-1 in het
hoofdrapport geeft niet hetzelfde beeld als de resultaten van de LCA. In de
hoofdrapportage wordt geschreven dat de verschillen tussen alternatief 2 en 3 niet
echt onderscheidend zijn, maar dat blijkt niet uit het LCA-onderzoek. Dat is
afhankelijk van of natronloog (NaOH) wordt meegenomen in de berekening. Wordt
dat niet gedaan, dan is het enigszins vergelijkbaar, maar wordt het wel gedaan,
dan geldt voor alle milieueffectcategorieën dat de voorkeur uitgaat naar alternatief
3.
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
15/18
Met zoveel aannames en uitgangspunten in de LCA is het inzichtelijk maken van
de spreiding in de resultaten van groot belang. Meer inzicht door
zwaartepuntanalyses, gevoeligheidsanalyses en interpretatie van de resultaten
zouden mogelijk tot andere conclusies kunnen leiden.
Kosten
In hoofdstuk 11 van bijlage 1 zijn kosten berekend met bestaande eenvoudige
modellen op basis van netto contante waarde van investeringen voor aanleg en
operationele kosten. Kostenposten zijn bepaald op basis van informatie uit de
Nederlandse waterindustrie aangevuld met prijzen van leveranciers en
ervaringscijfers van NAM.
De kostenschatting lijkt voor het doel van dit onderzoek geschikt te zijn, ook al is
niet gespecificeerd of kosten voor opslag van reststoffen in een deponie en de
kosten van pompen voor transport, injectie en waterproductie (de laatste voor
variant 2a) zijn meegenomen.
Onderzoeksvraag 3: Optimalisatie oliewinning
Mogelijkheden om de gehele oliewinningsketen te verbeteren zijn in de studie
verkend, zoals beschreven in de hoofdstukken 6-8 in van het hoofdrapport, vooral
gericht op vermindering van energieverbruik en uitstoot, efficiënter gebruik van
mijnbouwhulpstoffen en beperking van watergebruik op regionaal watersysteem.
In deze verkenning is geen tijdpad aangegeven waarop voorgestelde
verbeteringen geïmplementeerd zouden kunnen worden.
In het vervolg van deze sectie staan we stil bij wat is vastgesteld voor deze
beschreven mogelijkheden.
Beperking energieverbruik en uitstoot
Zoals in hoofdstuk 6 staat beschreven, heeft NAM ambities om de CO2-uitstoot
van de oliewinning bij Schoonebeek substantieel te verminderen in lijn met het
Nederlandse klimaatbeleid en de emissiereductiedoelstelling van Shell.
Stoominjectie bij oliewinning is een energie-intensief proces met een navenante
CO2 (en N2) uitstoot. Een veel belovende optie is het gebruik van windenergie in
plaats van aardgas om stoom te produceren. Stoomproductie kan dan worden
afgestemd op (over-)aanbod van windenergie waarbij de oliewinning als een
buffer kan fungeren. Meerdere opties voor het duurzamer maken van oliewinning
inclusief reductie van stikstofemissie zijn voorgesteld.
Vanuit de onderhavige review zijn hierin geen betekenisvolle lacunes ontdekt; het
ambitieniveau zou in de toekomst kunnen worden verhoogd door verdere
uitwerking van de voorstellen inclusief een tijdpad voor de implementatie van de
voorgestelde verbeteringen.
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
16/18
Vermindering gebruik, vervanging of verwijdering van
mijnbouwhulpstoffen
Een tweede aspect voor verbetering, dat is onderzocht en beschreven in
hoofdstuk 7, betreft het verminderen, vervangen of verwijderen van
mijnbouwhulpstoffen. Bij vervanging wordt gedacht aan alternatieven die minder
schadelijk zijn voor het milieu, gezondheid en de veiligheid van het personeel.
De wetenschappelijke inhoud van dit deel van het onderzoek is helder. Aspecten
die in een vervolg aan de orde zouden moeten komen zijn de effecten van de
voorgestelde alternatieven voor milieu, gezondheid en veiligheid en de te bereiken
reducties in te gebruiken stoffen en concentraties. Meerdere studies zijn genoemd
zonder specifieke referenties of voorbeelden van alternatieven met hun voordelen
in milieuvriendelijkheid.
Beperking effect watergebruik op watersysteem
Van de drie gepresenteerde opties in hoofdstuk 8 om de druk op het regionale
watersysteem te verminderen (fluctueren, hergebruik, water bergen) levert alleen
waterhergebruik een concrete bijdrage: Bij de optie “Indikken” zal het
waterverbruik met een factor 2/3 verminderen.
Fluctueren van de waterinname kan -bij een constante olieproductie- alleen
binnen een dag, terwijl er fluctuaties van minimaal weken nodig zijn om het
watersysteem te ontzien in (droge) zomers. Het wordt niet duidelijk of de
olieproductie in de zomer verminderd kan worden om zo toch watertekorten te
verminderen.
De beschrijving van de optie “Water bergen” geeft weinig hoop op verlichting. De
vragen of hoeveel water er in de winter over is, hoeveel water er geborgen kan
worden en wat het rendement van die berging is worden niet geadresseerd. Dat er
in de regio meer partijen denken aan seizoenbuffering van water betekent nog niet
dat het voor de watervoorziening van NAM een besparing op kan leveren. De
waterbuffer bij het Bargerveen die als voorbeeld wordt genoemd vergroot juist de
regionale watervraag (om de omstandigheden in het Natura-2000-gebied te
verbeteren).
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
17/18
Conclusies uitgevoerde review
Op basis van de uitgevoerde review, waarvan de scope en de aanpak in de eerste
twee secties van deze notitie zijn aangegeven, worden de bevindingen van de
review als volgt samengevat.
Selectie van alternatieven verwerking productiewater
De selectie van opties voor verwerking van het productiewater uit de uitgebreide
lijst is gebaseerd op een goede set van criteria. Het eerste criterium “Veilig en
gezond” wordt niet expliciet behandeld in de tekst. Het is nu niet duidelijk hoe dit
uitsluitende criterium in de selectie van de alternatieven voor de CE-toetsing is
toegepast.
CE-toetsing
De drie stappen in de CE-toetsing, te weten toetsing aan randvoorwaarden,
toetsing van de doelmatigheid van de alternatieven, en vergelijking van de
resultaten, zijn in de rapportage naar behoren opgevolgd. De conceptuele aanpak
van de behandeling van productiewater is goed. De LCA is in grote lijnen
uitgevoerd volgens de aanpak voorgesteld in LAP3.
De optimistische toon over de haalbaarheid van de waterkwaliteit en hoge
verwachtingen voor waterzuiveringstechnologieën en vermarkten van residuen is
volgens de reviewers niet realistisch. Omvangrijk aanvullend onderzoek, testen en
een pilot fase zullen nodig zijn om de gewenste doelen voor waterbehandeling te
halen, zodanig dat de behandelde stoffen veilig kunnen worden geloosd,
geïnjecteerd in de ondergrond of worden hergebruikt. Uit de tekst is niet op te
maken of de gewenste zuiveringsgraad wordt gehaald, zoals voor lozing in het
eerste alternatief.
Op onderdelen in de CE-toetsing ontbreekt het gewenste detailniveau of ontbreekt
informatie voor een volledige beoordeling in de review. Sommige gegevens over
waterkwaliteit zoals concentraties van organische stof en stikstofverbindingen en
hulpstoffen voor waterbehandeling ontbreken. Technische onderbouwing van
opslagcapaciteit en injectiviteit ontbreekt eveneens. Het geleverde detailniveau zal
voor de verschillende alternatieven in balans moeten zijn. Zo wordt in de
technische afweging de injectie van ingedikte brijn in het gasveld niet besproken.
De uitwerking van de verschillen tussen ondergrond risico’s bij de opties voor
injectie in aquifers en in gasvelden is beperkt.
De LCA mist de uitvoering van een gevoeligheidsanalyse. Daarnaast is het
eindpunt “opslag op een stortplaats” niet in de LCA meegenomen. In de
vergelijking van alternatieven 2 en 3 is in het hoofdrapport geconcludeerd dat de
verschillen niet onderscheidend zijn, maar dit geldt alleen als natronloog niet wordt
meegenomen. Als dat wel gebeurt dan verschillen de milieueffecten van beide
alternatieven volgens de LCA wel.
Datum
6 februari 2023
Onze referentie
100348172
Blad
18/18
Het wordt aanbevolen om in eventuele vervolgactiviteiten de verschillende opties
volledig te karakteriseren en mee te wegen in de inventarisatie van de risico’s voor
injectie, lozing of hergebruik.
Verbetering oliewinning
Verkennende studies naar beperking energieverbruik en uitstoot, vermindering,
vervanging of verwijdering van mijnbouwhulpstoffen en beperking effect
watergebruik op watersysteem zijn uitgevoerd. De voorgestelde opties zijn breed
geschakeerd, en in een aantal gevallen beloftevol, zoals de combinatie met
windenergie en hergebruik van water in het alternatief met indikken
productiewater. Levensvatbaarheid van opties zoals bij mijnbouwhulpstoffen is
moeilijk in te schatten omdat concrete voorbeelden in een aantal gevallen
ontbreken.
Nut en noodzaak van de oliewinning Schoonebeek
Met betrekking tot wat is beschreven aangaande nut en noodzaak van de
oliewinning is in de review vastgesteld dat hier sprake is van een representatieve
beschrijving van de uitgevoerde maatschappelijke kostenbatenanalyse. In de
regionale context is de betekenis van oliewinning bij Schoonebeek voor de
regionale economie en werkgelegenheid geschetst, maar hierbij zijn aspecten van
veiligheid en milieu voor nut en noodzaak op het regionale niveau niet benoemd.
Betekenis uitkomsten review voor de getoetste alternatieven
De gepresenteerde uitkomsten van de Levenscyclusanalyse in de conclusies van
het hoofdrapport zouden voor alle alternatieven geverifieerd kunnen worden met
behulp van een gevoeligheidsanalyse.
Voordat de voorgestelde waterzuiveringsopties in alternatieven 1 en 2 op
industriële schaal gerealiseerd kunnen worden is een pilot fase wenselijk. Hiermee
kan worden aangetoond dat de specificaties van de samenstelling van de
zuivering stromen voor lozing, hergebruik of injectie haalbaar zijn. De schatting is
dat minimaal 5 tot 6 jaar nodig is voor industriële realisatie, in plaats van de
gerapporteerde minimale termijn van 4 jaar.
De voorgestelde injecties in alternatieven 2 en 3 zijn uitvoerbaar op voorwaarde
dat de risicoanalyse specifiek wordt gemaakt voor de genoemde opslagopties in
een aquifer en in een bijna leeg geproduceerd gasveld.
De voorgestelde optie voor waterberging als mitigatiemaatregel in alternatief 3
dient verder op haalbaarheid te worden getoetst door met name de aandelen in de
berging van de verschillende partijen zoals de NAM en natuurbeheerders nader te
specificeren.
26 juni 2024 | 330.32 KB | Hoort bij dossier Woo-verzoek, Stop Afvalwater Schoonebeek 23 april 2023